
Embaloeh toegang verleent. Van uit het brongebied dier
rivier voeren enkele siechte voetpaden onder steile hellingen
over de toprijke waterscheiding naar Sérawak ; de van daar
afkomstige Kétibas Dajaks maken van die paden gebruik
om in het nog aan boschproducten zoo rijke Embaloeh-
gebied rotan en gétah in te zamelen.
Zoowel als in het brongebied der Kapoewas, houden
zieh ook in dat der Embaloeh veel rhinocerossen o p ;
overigens wordt in die woeste oorden geen groot wild
aangetr offen.
In het zuiden strekt de groote vlakte zieh uit tot aan den
noordelijken voet van de Madiketen de waterscheiding
van de Kapoewas met de linker zijrivier Mhlawi en west-
waarts gaat de vlakte over in de typische landstreek — of
liever waterstreek — welke onder den naam van het meren-
gebied bekend Staat en waarvan zij noord van de Kapoewas
gescheiden wordt door een heuvelreeks, die met de aldaar
zeer läge Sérawaksche grensketen samenhangt1).
Slechts enkele läge heuvelruggen en toppen, waarvan
de 330 m. hooge G. Tindit de hoogste is, verheffen zieh
in de Boven-Kapoewasvlakte steil met sombere boschkruinen
uit het nog geheel met woud bezet vlakland, dat, in verband
met de zeer onvoldoende afwatering, in den regen-
tijd, bij het buiten hare oevers treden der Kapoewas niet
zelden wordt overstroomd en dat zelfs in den droogsten
tijd geheel drassig blijft.
De geringe bevolking van die onafzienbare vlakte heeft
zieh längs de haar doorsnijdende rivieren en beken gevestigd;
landwaarts in komen nagenoeg geen nederzettingen voor.
Vooral in het zuidelijk deel der vlakte worden verschei-
dene vindplaatsen van steenkolen aangetroffen. Evenals
1) Het merengebied zal later bij de onderafdeeling SSmitau, waarvan bet admi-
nistratief een deel uitmaakt, worden besproken.
die te Ikoe Tambai aan de Kapoewas — een weinig stroom-
opwaarts van Poetoes Sibau — zijn het over ’t algemeen
goede harde kolen, die hier en daar door de inlandsche
bevolking worden geëxploiteerd.
De hiervoren genoemde Madiketen, waarvan de weinig
markante toppen zieh tot ruim 1300 m. boven den zee-
spiegel verheffen, is een uitgestrekt zandsteengebergte, dat
in noordelijke richting met lange en vlakke ruggen naar
het boven-stroomgebied der Boenoetrivier afvalt. Enkele
dier ruggen, zooals de 1138 m. hooge Bt. Babas Hantoe,
vertoonen zelfs het karakter van golvende hoogvlakten
van helderwit zandgesteente, deels geheel ontbloot, deels
met mossen en struikgewas bedekt. Op andere plaatsen
is de bodem van die plateaux zeer veenachtig en moeilijk
te begaan, ook omdat die veengronden afgewisseld worden
door gedeelten, die door reusachtige rotsklompen versperd
zijn. In oostelijke richting hangt de Madiketen met de 00s-
telijke waterscheiding der Kapoewas samen door een uitgestrekt
ketenvormig gebergte, welks hoogste toppen de
namen dragen van Bt. Laboe, Bt. Hitam en Bt. Toetat
Djaroe, welke laatste, de hoogste van alle, zieh tot 1488 m.
boven den zeespiegel verheft. Dit ketengebergte schijnt
grootendeels uit jon g eruptief gesteente opgebouwd te zijn ;
de vulkanische tufpieken, die er zieh uit verheffen, vallen
veelal met steile wanden naar het brongebied der Mandai af.
Van af den 1305 m. hoogen top Hitam zet het ketengebergte
zieh in noordelijke richting voort in een uitgestrekt
en zeer woest bergeomplex, dat in den 1580 m. hoogen
top Batoe Tënobong zijn grootste hoogte bereikt.
De lange en smalle ketenen, waardoor zieh deze bergmassa
kenmerkt, hebben niet zelden loodrechte wanden van rotsen.
Een der meest grillige toppen van dit gebergte is de 1332m.
hooge Lijang Koeboeng, ten zuidwesten van Nangah Raoen,