
zijn nog slechts met laag hout en struikgewas bezet.
D e grens der onderafdeeling wordt in het westen ge-
vormd door een met de noordelijke waterscheiding samen-
hangende läge heuvelketen, waaruit zieh geheel in het
noorden de G. Toetoop steil tot 1 220 m. volstrekte hoogte
verheft, terwijl meer naar het zuiden de 1 15 6 m. hooge
porphynet kegel Kënëpai zijn aan den oost- en westkant
buitengewoon steile en nog geheel met een dicht woud
bezette hellingen doet afdalen tot aan de moerassige bosch-
vlakten van het gebied der Empanang en Kënëpai rivie-
ren. Het door de eerstgenoemde rivier afgevoerde water
ontlast zieh in de Tawang, het groote afvoerkanaal van
het merenterrein.
D e woudstreek rondom de Kënëpai, welks markante
piek van uit de omliggende vlaklanden reeds op zeer verre
afstanden zichtbaar is, strekt tot verblijf aan talrijke fami-
lien van orang-oetans en gibbons ; groot wild, zooals herten,
treft men in de bijna doorloopend drassige bosschen niet aan.
De Kapoewas, die het merengebied en de meer westwaarts
gelegen vlaklanden ten zuiden begrenst, doorstroomt
de onderafdeeling van oost naar west in tal van groote
en kleine bochten en lussen ; de vele doode riviertakken
längs de tegenwoordige bedding wijzen op eene gedurige
verplaatsing van het rivierbed.
T o t nabij de hoofdplaats Sëmitau zijn de oevers zeer
laag en vlak en niet zelden geheel drassig; slechts op
enkele plaatsen is het aan de bevolking gelukt een droog
oeverplekje te vinden voor hare weinig uitgestrekte rijst-
aanplantmgen, welke echter nog veelal aan de overstroo-
mingen der rivier zijn blootgesteld, zoodat 00k de oogsten
niet zelden mislukken.
Ter hoogte van Sëmitau heeft de Kapoewas zieh een
weg gebaand door het heuvelterrein, dat westwaarts door
een zeer laag en vlak zadel met den Kënëpai samenhangt
en dat in oostelijke richting kan aangemerkt worden als
den noordwestelijken voet van het Madi-gebergte.
De breedte der rivier, die in de vlakte niet minder dan
300 m. bedraagt, is hier aanmerkelijk geringer ; ter hoogte
van de monding der Kënëpai rivier, waar het heuvelterrein
een aanvang neemt, is de - Kapoewas zelfs ternauwer-
nood 200 m. breed.
De bodem der bedding, die in de vlakte uit klei en
zand bestaat, is in het riviergedeelte nabij Sëmitau hier
en daar zeer steenachtig en bij laag water vallen op ver-
scheidene plaatsen steenplaten droog ; over ’t algemeen
is echter de bedding voldoende diep om bij gewonen
waterstand stoomschepen van 8 voet diepgang zonder het
minste bezwaar van het vaarwater te kunnen doen ge-
bruik maken.
De oevers zijn hier vrij hoog en 00k soms steil ; de
aangrenzende heuvelterreinen zijn deels tot bouwvelden
ingericht, deels slechts met laag geboomte of struikgewas
begroeid, waar vroeger ladang’s zijn geweest.
in het riviergedeelte Boenoet-Sintang kunnen evenals
in dat ten oosten van eerstgenoemde plaats, verscheidene
zeer groote bochten der Kapoewas worden vermeden —
natuurlijk alleen door roeivaartuigen — door gebruik te
maken van de tëroesan’s of pintasan’s.
De voornaamste pintasan’s, waarvan reeds bij gewonen
waterstand door vrij groote bidars gebruik kan worden
gemaakt, zijn :
de pintas Oedjoeng Said, een körte waterweg naar de
Boenoet rivier en van daar, door de pintas Toewan naar
de Kapoewas terug ;
de pintas Bawak, tegenover de hoofdplaats Pijasa ;
de pintas Niboeng, nabij de kampoeng van dien naam ;