
blokken in de bedding — Goeroeng Mangki en Goeroeng
Sawah, waar het rivierbed, welks breedte afwisselt van 40
tot 20 m., over zeer korten afstand een hoogteverschil van
± 3 m. aanwijst, en tal van andere kleine, maar toch zeer
lästig over te trekken rijam’s, maken het noodzakelijk de
sampan’s telkenmale te ontladen en over land längs een
der beide oevers bovenstrooms van de stroomversnelling te
brengen. Met goede loodsen kan men stroomafwaarts gaande
met de vaartuigen door de stroomversnellingen heengaan;
gevaar voor verongelukken der sampan’s- bestaat echter
zeer dikwijls.
Met uitzondering van enkele gedeelten, zooals bij den
G. Phnai, waar de Silat zieh dwars door dien smallen
zandsteenrug heen eene bedding heeft gebaand en de
hellingen tot op zeer korten afstand van de oevers reiken
en voorts daar, waar de rivier vlak längs den zeer steilen
zuidelijken flank van de Sagoe-keten vloeit, zijn de oevers
in den beneden- en 00k van een gedeelte van den mid-
denloop over ’t algemeen laag en vlak.
In den benedenloop treft men alleen in de nabijheid van
de enkele nederzettingen bebouwde oevergedeelten a a n ;
overigens zijn de oevers bijna geheel met dicht woud bezet.
Bovenstrooms van Boentoet Goeroeng vallen de dalwanden
over t algemeen vrij steil naar de rivier af, zoodat de oevers
daar 00k veelal hoog en steil zijn. In het midden-stroomgebied
zijn de oeverwanden, zoomede de aangrenzende bergter-
reinen, met uitzondering van de hoogste toppen, door den
sinds vele jaren aldaar gepleegden roofbouw, bijna geheel
ontwoud en bestaat de begroeiing hoofdzakelijk uit laag
geboomte, struikgewas en alang alang; in het boven-
stroomgebied wordt echter nog bijna uitsluitend oerwoud
aangetr offen.
Meerendeels zijn het Maleische nederzettingen, welke
längs de rivier gelegen zijn. T o t ‘Boentoet Goeröeng zijn
de voornaamste daarvan : Rantau Pandjang, Soeroet, San-
doeng, Nangah Noewar, Poensoer, Koempang, Boengkoeng,
Kédoep, Melémoen, Moenggoe Sérai, Méntandjoeng, Ni-
boeng Pémali, Boedja, Poelau, Landau, Témijang, Nangäh
Pénékin en Nangah Boeri. Op de laatstgenoemde plaats,
zoomede te Témoenga, te Rantau (nabij Nangah Noewar)
en te Sandoeng wonen 00k enkele Dajaksche gezinnen.
Stroomopwaarts van Boentoet Goeroeng zijn de voornaamste
Maleische nederzettingen te Nangah Ngéri, waar
00k eenige Chineezen verblijf houden, Nangah Péngga,
met een paar huizen, bewoond door D a ja k s , Karangan
L in tan g , Tapang-Djélai en Karangan Nijoer, waar tevens
enkele Chineezen gevestigd zijn. Dajaksche huizen zijn
alleen te Landau Badai en te Landau Méroe, nabij Nangah
Péngga ; te Gédabang, Kasah, Karangan Njimah, Batoe
Nadjoek en te Kérésik, de uiterste vestiging längs de rivier,
op ongeveer 4 k.m. stroomopwaarts van de monding der
Sélangkai, en van a f de hoofdplaats Silat in circa 6 dagen
te bereiken.
Over ’t algemeen zijn al deze vestigingen onbeduidend.
Van de talrijke affluenten der Silat zijn slechts enkele,
over körte afstanden, met kleine sampan’s bevaarbaar.
Hiertoe behooren :
De S. Djitan, rechter zijtak, welke niet ver van de
hoofdplaats Silat in den hoofdstroom uitwatert ; deze
beek kan bij günstigen waterstand opgevaren worden
tot aan de Dajaksche nederzetting Sébéroe, van waar
voetpaden naar de verder landwaarts in gelegen Dajaksche
huizeri voeren.
De S. Péngga, linker zijtak, welke bij de Maleische
kampoeng Nangah Péngga in de Silat rivier valt, is bevaarbaar
tot aan de Dajaksche vestiging Nangah Béda,