
op die van den 1 703 m. hoogen Bt. Asing, De voornaamste
toppen, die zieh uit dit deel van de waterscheiding verheffen,
zijn de Bt. Rang Babi, Bt. Balai Gemoeloeh ( 1 1 13 m.) en
Bt. TökSparan (1551 m.). Het is een woest bergland, dat
als het brongebied der MSntatai kan worden aango- emerkt-J
zeer diepe bergkloven scheiden daar de smalle, veelal in
steile rotswanden afvallende ruggen, welke zieh van de hoofd-
keten in het Mhlawigebied uitstrekken en hoogstammig oer-
woud bedekt het geheele bergcomplex.
Eerst aan den voet van het hooge gebergte, nabij hare
samenvloeiing met het onbevaarbaar linker zijriviertje Djoe-
woi, kan de Mbntatai stroomafwaarts met kleine sampan’s
worden bevaren; de zelfs met de kleinste vaartuigen niet
over te trekken Rijam Kapit belet aldaar het verder stroom-
opwaarts gaan ; trouwens bovenstrooms van die rijam wordt
de steenachtige bedding 00k z66 ondiep en door zdovele
watervallen onveilig gemaakt, dat ze als waterweg geheel
onbruikbaar is. Van Rijam Kapit tot aan de monding heeft
de rivier eene stroomlengte van 51 k.m. en een verval van
circa 90 m., dus buitengewoon groot. In verband hiermede
is de Mgntatai 00k in haren benedenloop eene zeer snel-
stroomende rivier, die zelfs bij het minste rijzend water on-
geschikt is om te worden opgevaren en die, na weinige
regens, aan plotseling opkomende en geweldige bandjir’s
onderhevig is. In de meest günstige omstandigheden — d.i.
voor de Mbntatai, laag water — heeft men drie dagen noo-
dig om van uit de Mhlawi de aan de Djoewoi-monding g e legen
Dajaksche nederzetting Nh Djoewoi te bereiken; de
terugreis kan meestal in niet minder dan twee dagen worden
gedaan. De buitengewoon talrijke zand- grind- en steen-
banken, waardoor zieh de zeer kronkelende bedding in den
benedenloop kenmerkt en de vele kleine watervallen, die
in dit riviergedeelte voorkomen, beletten ten alle tijde het
bezigen van groote vaartuigen ; alleen de kleinste sampan’s
zijn voor de vaart op de MSntatai te bezigen.
Bij Nh Djoewoi (45 k.m. van de monding) heeft de rivier
eene breedte van ± 3 0 m. en waar zij zieh in de Mblawi
ontlast, is zij ongeveer 75 m. b reed; op tal van plaatsen,
waar zieh eilandjes in de bedding hebben gevormd, ver-
breedt deze zieh hier en daar tot zelfs 150 m.
In het tertiaire heuvelland, waardoor de MSntatai zieh in
haren benedenloop eene bedding heeft gebaand, loopen de
heuvelruggen tot aan de oevers voort, die dan 00k bijna
onafgebroken hoog en steil zijn. Behalve de zeer enkele plaatsen,
waar de bbtang’s der in het stroomgebied der Möntatai
gevestigde Limbai- en Ransa D a jak s , met de daarbij g e legen
ladang’s worden aangetroffen zijn de oevers nog geheel
met hoog geboomte bezet.
Het eenige pad, dat van uit het Mbntataigebied recht-
streeks naar de Z. en O. Afdeeling voert, is dat van Nh
Djoewoi. Deze landweg volgt eerst de onbevaarbare bedding
der Djoewoi tot aan den oorsprong van dat riviertje
aan den voet van den 1170 m. hoogen Bt. S^moengga.
De weg stijgt van daar steil tot op 575 m. hoogte tegen
den verbindingsrug tusschen den Shmoengga en den met
het scheidingsgebergte samenhangenden top TSnoewa Toe-
wak (1028 m.) en voert dan, afwisselend dalend en stijgend,
naar het brongebied der S. Ella Oeloe. Het pad volgt dan
de circa 290 m.' hoog gelegen bedding dier rivier längs den
voet van het aldaar niet meer dan gemiddeld 450 m. hooge
scheidingsgebergte tot aan den voet van den G. Boenoet en
leidt daarna onder flauwe hellingen over de waterscheiding,
die bij den G. Boenoet op 409 m. gesneden wordt. De weg
daalt dan langzaam naar de tot het stroomgebied der KS-
tingan behoorende SSdaha af, welke beek reeds met kleine
sampan’s bevaarbaar is van af het punt waar het pad uitkomt.