
litiek gebied — dit laatste vooral uit een militair oogpunt —
van het uitgfestrekt en over ’t algfemeen weinigf bekend ge- o o o o
west, waarvan mij de topographische opneming was opge-
dragen.
Alvorens die schetsen publiek eigendom te maken, moes-
ten dus de oorspronkelijke nota’s grootendeels worden om-
gewerkt en hiertoe ontbrak mij aanvankelijk de tijd.
Bovendien vreesde i k , dat door weglating ' o o van hetogeen
minder voor openbaarmaking geschikt was, de schetsen te
veel aari waarde zouden verliezen en wat mij vooral weer-
hield, om voor hetgeen door mij omtrent Borneo op
schrift was g e ste ld , een plaats in het tijdschrift van het
Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap te
verzoeken, was wel, dat vele bijzonderheden de bevolking
betreffende, welke ik eenige jaren geleden te boek stelde,
thans reeds gedeeltelijk verouderd zullen zijn; ook in verband
met de op i Januari 1896 in werking getreden or-
donnantie van 22 December 1895 (Ind. Staatsblad van 24
December 1895 N°. 295).
Door deze ordonnantie, regelende de invoering eener
hoofdelijke belasting in de residentie Westerafdeeling van
Borneo, te heffen van alle tot de inlandsche en Arabische
bevolking behoorende mannelijke personen, die op het Gouvernements
grondgebied wonen en den vollen ouderdom van
18 jaar bereikt hebben, zullen zeer zeker op den duur be-
langrijke günstige wijzigingen ontstaan in onze verhouding
tot de op dat zoogenaamd Gouvernements territoir geves-
tigde Dajaksche stammen en hoe gaarne ik het zoude willen
doen, het is mij, door mijn verblijf te Batavia, niet
meer mogelijk op die veranderde verhoudingen het noodige
licht te doen vallen.
Niettegenstaande deze bezwaren heeft eene bespreking
met den voorzitter van het Genootschap, den heer J. W.
IJzerman, die onlangs van zijn kortstondig verblijf te Batavia
gebruik maakte om, op de hem eigen doortastende wijze,
het noodige te verrichten, ten einde van de bevoegde
autoriteiten vergunning te erlangen tot het doen nemen
van afschriften van de in de verschillende Gouvernements
archieven voorhanden topographische beschrijvingen ten be-
hoeve van het Aardrijkskundig Genootschap, mij echter
toch doen besluiten tot de omwerking en publicatie van
eenige der door mij samengestelde schetsen van Borneo’s
Westerafdeeling over te gaan.
Voor plaatsing in het tijdschrift van het Aardrijkskundig
Genootschap bleek evenwel de omvang dier schetsen te groot,
zelfs beperkt als zij werden tot het eigenlijk Kapoewasgebied.
Daarom werd besloten tot uitgave in den vorm van een afzon-
derlijk werk, dat in verschillende stukken als Supplement bij
het Tijdschrift zou verschijnen.
Op volledigheid op geographisch gebied kunnen de hier
volgende schetsen niet in ’t minst aanspraak maken; meer
dan bijdragen tot de geographie van Borneo mögen ze in
geen geval worden genoemd.
Met de publiceering er van hoop ik echter te hebben
medegewerkt tot vermeerdering der kennis omtrent land en
volk van dit belangrijk gewest, dat alhoewel niet zö6
uitmuntende door rijke bodemgesteldheid als tot nu toe in
de gewone aardrijkskundige handboeken werd geboekstaafd,
toch zeker nog een rijk arbeidsveld belooft te worden voor
Hollandschen ondernemingsgeest en dat afgescheiden hier-
van de levendigste belangstelling verdient, waar het geldt
de bevordering der welvaart, ontwikkeling en beschaving
van de te dien opzichte nog zoo misdeelde inheemsche bevolking.
Ik breng ten slotte nog openlijk mijn dank aan het
Bestuur van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig