
niet gaarne van haar pluimgedierte, en vraagt er gewoonlijk
buitensporig hooge prijzen voor.
5. Goudwasschen.
Waar goudhoudende rivieren zijn, zooals de S. Sörawai en
de S. Dömoe, wordt 00k door de aldaar gevestigde bevolking
bij lagen waterstand in de rivieren, goud gewasschen. Zeer
loonend is dat bedrijf echter niet, want wanneer iemand per
dag eene hoeveelheid stofgoud ter waarde van 50 cents heeft
vergaard, zegt men reeds dat hij een zeer gelukkigen dag
heeft gehad. Een in den loop van h e tja a r 1899 in het Sbra-
waigebied onder technische leiding ingesteld mijnbouwkundig
onderzoek moet echter, hebben aangetoond, dat de Sferawai
zeer goudhoudend is.
Het meeste goud wordt bestemd tot vervaardiging van lijf-
sieraden, dan wel tot aankoop van tömpajan’s.
Zoo ergens, dan is het zeker in het Mfelawigebied, dat men
het groote verschil kan ontwaren tusschen Sferah Dajaks, die
sinds overoude tijden in een Staat van volslagen afhankelijk-
heid van de Maleische vorsten hebben verkeerd en de Mar-
dahekastammen, die in den loop der tijden hunne zelfstandig-
heid vrij wel hebben weten te handhaven. Valt toch bij de
eersten een totaal gemis van welvaart waar te nemen, laatst-
genoemden hebben dikwijls zelfs rijkdommen weten te vergären.
W at de SSrah Dajaks van het Mdawigebied betreft, kun-
wij dan 00k bij de bespreking der welvaart zeer kort zijn. De
aanhoudende vexatien, waaraan zij van den kant der leden
van de Maleische vorstenfamilie hebben blootgestaan en nog
steeds blootgesteld zijn, hebben die stammen tot eene bevolking
gemaakt, die ternauwernood in haar zeer geringe be-
hoeften kan voorzien en die over ’t algemeen z6ö gedepri-
meerd is, dat zelfs eene algeheele omwenteling in de bestaande
toestanden, wellicht niet zoude vermögen haar op te heffen
uit den Staat van verval, waarin zij op het oogenblik verkeert.
Om over de welvaart der mardahekastammen te oordeelen,
behoeft men zelfs niet verder te gaan dan het Kajangebied
naar de te midden van Sbrahstammen wonende Tfebidah’s en
Kajan’s. Bijna overal goed gebouwde huizen; een schat van
g on g ’s en tawak-tawak1) ; na geslaagde padioogsten tot over-
ladens toe volle rijstschuren, terwijl de goed gesloten kistjes
der bfetangbewoners, behalve veel gouden lijfsieraden, zelfs
niet onaanzienlijke bedragen aan gemunt geld — vooral dollars
— bevatten.
Het is 00k bij die stammen, dat de orgien ter gelegenheid
van de oogstfeesten, dagen lang duren en alle perken (00k
die der zedelijkheid) te buiten gaan.
De preciosa, waarop hiervoren werd gedoeld, bestaan veelal
uit dünne, halvemaanvormige gouden platen (söntaki), die
zoowel door mannen als vrouwen worden gedragen. Gewoonlijk
draagt men eenige van die platen aan elkaar geregen (tot
6 stuks toe) aan een koord om den hals en op de borst hangende.
De prijs van een kompleet stel van 6 stuks uit stofgoud
vervaardigde sSntaki is dz 120 dollars. Ook halskettin-
gen van agaatsteen (batoe rbmijang), ter waarde van 50 ä
60 dollars, vallen zeer in den smaak, vooral bij de stammen
van de bovenstreken. De vrouwen der Kajanstammen dragen
bovendien vingerringen van koper o f zilver en dikwijls ook
wat goud in de houten of hoornen oorknoppen.
De meer in het Boven-MSlawigebied gevestigde stammen
hebben over ’t algemeen minder neiging om hunne overge-
gaarde penningen bijna uitsluitend in g on g ’s en tawak-tawak
te beieggen, maar geven er de voorkeur aan'om zooveel mo-
1) Tawak-tawak hebben een hoogeren opstaanden rand dan de gong’s en een plat
cirkelvlak om den bol. Ze worden in den regel bij reizen te water medegenomen
om, daarop slaande, seinen te geven.