wateroppervlakte- nagenoeg niet zichtbaar is; op andere
plaatsen verheffen zieh vrij uitgestrekte boschgroepen uit
het water, elders weder steken lange rijen bladerlooze
boomen o f soms half verkoolde boomstammen boven den
donkerkleurigen waterspiegel uit. Het geheel vormt zoo’n
doolhof van water, struikgewas en boomen, dat men daar
zonder goede loodsen onmogelijk den weg kan vinden.
Men kan die merenstreek van af de monding der Könöpai
met kleine roeivaartuigen in i i- a 2 uur doorvaren; daarna
bereikt men weder het eigenlijk, zeer kronkelend riviertje
dat, bij günstigen waterstand, nog gedurende 6 ä 7 uur
met kleine sampan s kan worden opgeroeid tot aan de
monding der kleine beek Boeloe Dbras, van waar het
voetpad een aanvang neemt, dat de onbevaarbare bedding
der KSnöpai volgende, längs den zuidelijken voet
van den G. Kbnbpai naar het Kfitoengaugebied (land-
schap Sintang) voert.
Langs dit pad staan te Landau en te Soengai Toeba
eenige huizen van Rambai Dajaks. Overigens wordt nog
eene nederzetting van die Dajaks längs de Beneden-KLnÖpai
te Bijan aangetroffen, terwijl verder nog op het Gouvernements
terrein huizen der Rambai’s staan längs o f in de
nabijheid van de S. LSmfidak, het hiervoren genoemd
onbeteekenend riviertje, dat zieh een weinig bovenstrooms
van de Sbbbroewangmonding in de Kapoewas ontlast, te
Tintin LSgai, Loeboek B&ida, Pampit en Loeboek Kawi.
De bevolking dezer vrij uitgestrekte landstreek kan ver-
moedelijk op niet meer dan een honderdtal gezinnen worden
geschat.
In het vlakke terrein ten noorden van de S. Kbnbpai,
waar de bodem als bovenlaag uit een soort veengrond
bestaat, waaronder witachtige klei en pijpaarde, worden
vrij uitgestrekte steenkolenbeddingen aangetroffen, welke
tot voor een i5tal jaren door de inheemsche bevolking
op kleine schaal werden geexploiteerd. Ook onder den
bodem der meren zijn kolenlagen; de ontginning dezer
laatsten was echter voor de bevolking te bezwarend, omdat
de meren maar hoogst zelden geheel droog vallen en zij
met de hoogst gebrekkige hulpmiddelen, waarmede men
werkte, geen kans zag het water uit de putten te houden.
De kolen uit deze streek afkomstig, bekend onder den
naam van KSnöpai-kolen moeten, wat physische eigen-
schappen betreft, te verkiezen zijn boven de Sblimbau-
kolen. Waarom het Gouvernement reeds gedurende tal
van jaren de betrekkelijk dure Sblimbau-kolen inkoopt,
terwijl het binnen eigen grenzen betere en goedkoopere
kolen zou kunnen doen delven, die zeker wel tegen een
billijk tarief van de voor eigen risico werkende inheemsche
bevolking zouden kunnen worden ingekocht, is mij niet
bekend.
Het aan den linker Kapoewasoever ten zuiden van
Sömitau gelegen Gouvernements terrein bestaat uit een
complex van zeer läge heuvels; het hoogste topje aldaar,
de G. BSdjoewan, verheft zieh slechts 200 m. boven den
zeespiegel.
Het oorspronkelijk woud, waarmede die heuvels bezet
waren, is door den jaren lang gepleegden roofbouw
zoo goed als uitgeroeid; struikgewas en alang-alang ma-
ken dan ook tegenwoordig de hoofdbegroeiing van dit
terrein uit. Op de hellingen der heuvels zijn hier en
daar de ladang’s van de weinige Rambai Dajaks, die nu
nog, zeer verspreid, hunne huizen in dit terrein hebben.
De bodem bestaat er uit eene roodachtige kleisoort en
schijnt weinig .vruchtbaar te zijn. Over ’t algemeen heeft
de bevolking er meermalen met misgewas te kampen
en heeft ze ook dikwijls rijstgebrek. De voetpaden, die