
A ls grens van de Pinohlanden met de andere omliggende
landschappen is evenals van ouds de waterscheiding*van het
gebied der Pinoh met dat der aangrenzende hoofdrivieren
(de S. Sferoejan, de S. Lbmandau en de S. Pawan) aange-
nomen.
Hieruit blijkt dus, dat de aanspraken van Sintang op het
Beneden-Pinohgebied ten volle erkend zijn geworden*).
B i j z o n d e r h e d e n om t r e n t de v e r s c h i l l e n d e
l a n d s c h a p p e n .
Volgens het besluit van September 1894 bestaan de Pinohlanden
uit 8 s) landschappen. De heer Barth merkt dienaan-
gaande zeer terecht op, dat de benaming „landschappen”
minder juist uitdrukt hetgeen in het Pinohgebied onder het
territoir van elk der radja’s (hoofden) moet worden verstaan.
Die landschappen of negSri’s hadden toch geene bepaalde
gren zen; elke negSri stond onder het bestuur van een radja
(thans kapala pbmörhntahan), wiens gezag zieh in hoofdzaak
over zijne onderhoorigen uitstrekte, maar minder over de
landstreek, welke zij bewonen. De hoofden kenden de grenzen
van hun territoir dan 00k alleen zoover als de ladang’s hunner
onderhoorigen zieh uitstrekten.
Geschillen over de grenzen tusschen de negöri’s waren in
het Pinohgebied een ongekend iets ‘ wel betwistte men elkaar
de heerschappij over de onderhoorigen. Een ieder deed in
’t algemeen zijn best om aan den kost te komen. Zag iemand
er kans toe om met eenige volgelingen een negöri te stichten,
dan stond hem dit vrij ; de stichter werd dan radja over de
1) In artikel 2 van het bevelschrift is de redactie der grensomschrijving een
weinig anders 5 de bedoeling is echter dezelfde.
2) Het landschap Karangan Poeroen werd in 1897 opgeheven, zoodat er nu nog
slechts 7 landschappen zijn.
nieuwe vestiging en de volgelingen, die niet zelden met hoog-
dravende titels en ambten, als mantri (rijksgroote) werden be-
giftigd, waren de onderdanen. Op die wijze werd b. v. de ne-
gfferi Laman Tawa door een der mindere hoofden van Nh Pak og
esticht en het stroomafwaarts gelegen Nh Sokan, dat wel-
licht aanspraken op het gebied der nieuwe vestiging had kun-
nen doen gelden, berustte eenvoudig in de stichting. Men
tolereerde elkaar dan ook zooveel mogelijk om buiten geschillen
te blijven ; ook elkaars ongerechtigheden (en dat waren er
soms vele) liet men toe. In ’t algemeen was men te dien op-
zichte zeer solidair.
De in 1894 getroffen regeling omtrent de grenzen der landschappen
onderling had vooral ten doel om, rekening hou-
dende met de woonplaatsen der Dajaks, die als onderhoorigen
van elk der verschillende landschappen konden worden
aangemerkt, de grenzen van ieder landschap zoo goed mogelijk
vast te stellen. Binnen zijn toen bepaalde grenzen mag ook
elk bestuurshoofd de „hasil sapoeloh satoe” van de ingeza-
melde boschproducten heffen.
Nh Pak, aan de monding der Pak ofPakBoeloerivier werd
volgens de overlevering in de i 7 e eeuw gesticht door een
zekeren Aban g Gandak (Pangeran Tata Beradja). Hij was
gehuwd met Dajang Djingga, dochter van Abang Kidjang,
de stamvader van het landschap Madoeng, de oudste vestiging
in het Pinohgebied. Het tegenwoordig bestuurshoofd
van Nh Pak, Ab an g Boendau (Pangeran Toemfenggoeng
Soekma Nfegara) is een zoon van den in 1861 gesnelden
Aban g A li en een kleinzoon van Pangeran Tata, die tijdens
den opstand van Pangeran Mas Nata Widjaja overleed. Men
zegt dat Aban g Boendau, die tot in 1876 onder de voogdij
stond van zijn 00m Raden Soera, zieh toen aan die voogdij-
schap heeft onttrokken en zieh van het bestuur over het landschap
heeft meester gemaakt.