
met zwaar woud bezet; boven Nangah Lgmatak is het
geheele Töbaoenggebied woest en onbewoond.
Van uit den reeds genoemden linker zijtak Körömoei,
die van af hare monding eenige bochten stroomopwaarts
met sampan’s moet worden gevolgd en overigens bijna ge-
heel onbevaarbaar is, bereikt men de pangkalan Paneh,
het aanvangspunt van den landweg naar het boven-stroom-
gebied der MSlawi.
Dit voetpad leidt onder zeer sterke hellingen over den
7 14 m. hoogen top Bferansa naar den Boekit Babas Han-
toe — 1138 m. boven zee — en van daar naar de Madi-
keten, welke op 1079 m. volstrekte hoogte wordt over-
schreden; daalt dan onder tal van tegenhellingen, tot op
323 m. boven zee, naar den bovenloop der Panai af, welke
beek verder door de bedding moet worden gevolgd tot
aan hare uitwatering in de Kär&moei') ; met kleine sampan’s
kan längs die rivier de MSlawi worden bereikt.
Onder de meest günstige omstandigheden, kan dit pad,
hetwelk de hoofdverbinding uitmaakt tusschen de Boven-
Boenoet en de Boven-Mölawi, in 6 dagen worden afge-
legd. Het kenmerkt zieh door buitengewoon sterke klim-
mingen en dalingen, voert door tal van diep ingesneden
ravijnen en over beken, die in den regentijd veelal zoo
gezwollen zijn, dat geen overtrekken mogelijk is en levert
zelfs in het günstige jaargetijde zeer veel moeilijkheden
op, omdat het op tal van plaatsen toegegroeid is, en
afdwalen lang niet tot de onmogelijkheden behoort.
Mede aan de linker zijde, eenige bochten stroomopwaarts
van Nangah Soeroek, valt de Söbilit, een belangrijke
affluent in de T Sbaoen g ; zij heeft haren oorsprong op de
met het Madi gebergte samenhangende Lijang keten en
1) Dit is natuurlijk een andere KSrSmoei dan de hoogergenoemde, eh wel een
rechterzijtak van de Malawi.
stroomt door een aanvankelijk met steile wanden begrensd
en over ’t algemeen eng dal, eerst w, dan in n. o. rich-
ting naar de Boven-Kapoewasvlakte.
In haren benedenloop heeft de Sfebilit geheel vlakke
oevers, die met hoog geboomte of kreupelhout zijn be-
g ro e id ; het laatste is weder in de plaats getreden van
vroegere, nu verlaten bouwvelden. Bovenstrooms van de
Maleische nederzetting Khbijau naderen de heuvelruggen
de rivier tot op zeer körten afstand en worden de oevers
spoedig hoog en steil.
De rivierbodem bestaat in den benedenloop uit zand
en k le i ; de bedding is er voldoende diep, om bij günstigen
waterstand met prauwen van 25 pikol laadruimte tot Kfebijau
te kunnen opvaren, hetgeen van a f de monding der Sfebilit
in 1 dag kan geschieden.
Stroomopwaarts van die kampoeng komen in de bedding
uitgestrekte grindbanken en steenplaten voor, welke eenige
groote en tal van kleine stroomversnellingen hebben doen
ontstaan. Een van de lästigste rijam’s is zeker de Goeroeng
Tjina, waar men verplicht is de vaartuigen met trossen
op en af te brengen. Alleen sampan’s kunnen dan 00k
hier van het vaarwater gebruik maken, doch in geen ge-
val verder ' dan de monding der beek Soengkai, welke
onder günstige omstandigheden van uit Kfebijäu in 2\ dag
kan worden bereikt.
Van af de Soengkaimonding voert een siecht voetpad
onder flauwe hellingen naar de K&libang, een affluent der
Tfebaoeng, en van daar naar de aan die rivier gelegen
Dajaksche nederzetting Sapoet, waarheen 00k van uit Kö-
bijau een moeilijk begaanbaar pad leidt. Van af Rijam
Toewak, ongeveer 4 bochten stroomopwaarts van Kfebijau,
kan längs een zeer steenachtig pad de Dajaksche kampoeng
Tölinga Batoe aan de Bojan worden bereikt. Eindelijk