
INLEIDING.
In de hoogst belangwekkende voordracht door den heer
J. F. N i e rm e i j e r op den 29sten April 1899 te Amsterdam ge-
houden over de taak van het Aardrijkskundig Genootschap
in den Indischen Archipel, werd o. m. door dien aardrijks-
kundige in het licht gesteld, dat de onmisbare commentaar
op de vele reeds in het licht gegeven topographische kaar-
ten van onze Indische bezittingen tot nu toe ontbreekt en dat
het, wat de Westerafdeeling van Borneo betreft, gewenscht
zoude zijn de door mij opgestelde beschrijving van dat g e west
te publiceeren.
Ook ik ben overtuigd van het belang voor de aardrijks-
kundige wetenschap om tot algemeen eigendom te maken
al hetgeen van weinig bekende landstreken werd bijeenge-
gaard, zelfs al geschiedde dit door niet wetenschappelijk tot
aardrijkskundige gevormde personen, waartoe ik mij reken
te behooren.
Het plan tot publiceering van de door mij samengestelde
schetsen van Borneo’s westkust bestond dan ook reeds ge-
ruimen tijd.
Die schetsen werden echter niet uit een aardrijkskundig
oogpunt geschreven, maar hadden vooral ten doel
het Departement van Oorlog in kennis te stellen met bij-
zonderheden op ethnographisch en ook eenigszins op po