
was tot voor een tiental jaren Ab an g Oejoek, die in 1855
van den Regeeringscommissaris Prins den titel van Raden
Padoeka ontving. Deze nam jaren achtereen de betrekking
waar van wakil (vertegenwoordiger) van het Gouvernement
te Poetoes Sibau en had door zijne gedeeltelijk Dajaksche
afkomst zeer veel invloed bij de stammen van het Boven-
Kapoewas gebied. Wegens vergevorderden leeftijd en ge-
schillen met het Bestuur werd hij in 1890 uit zijne betrekking
ontslagen en hield zieh daarna op te BSlitang, waar
zijn schoonzoon, Pangeran Nata, apanagehouder van den
vorst van Sökadau is.
Zooais uit de geslachtslijst blijkt is de Sfelimbau’sche
vorstenfamilie verwant aan die van Pijasa en Boenoet;
de verstandhouding onderling heeft echter steeds veel te
wenschen overgelaten.
Volgens eene in den loop van het jaar 1894 door den
vorst van S&limbäu gehouden telling bedraagt de sterkte
der Maleische bevolking van het landschap 1621 zielen,
waarvan 430 mannen, 489 vrouwen en 702 kinderen.
Daarvan wonen omstreeks 1200 zielen ter hoofdplaats
SSlimbau; ongeveer 300 zielen (de later te bespreken orang
pfengaki) zijn gevestigd in het heuvelterrein ten zuiden der
Kapoewas en de overigen wonen verspreid längs de K a poewas
nabij hunne bouwvelden.
In verband met hunne afkomst onderscheidt men bij
de Maleiers van SSlimbau verschillende standen, t; w . :
1. de radja’s, waartoe de vorst en zijne naaste ver-
wanten behooren;
2. de anak radja of de aanverwante leden der vorstenfamilie;
de meeste Maleiers van dien stand hebben elders
huwelijken aangegaan en houden zieh op bij hunne aan-
gehuwde familieleden; te Sblimbau waren in 1895 noS
stens een honderdtal personen, die tot dien stand behooren ;