
1. Batoe Kglöboer, een steenplaat midden in de rivier,
nabij de Dajaksche nederzetting Nangah Dömoe, welke bij
hoog water groote draaikolken veroorzaakt.
2. Batoe TökSlasa, zeer lästig te passeeren steenen ter
hoogte van de Dajaksche nederzetting Soengai Pönghaja.
3. Bij de monding der beek Khtandjak, steenen längs
beide oevers, waardoor de vaartuigen genoodzaakt worden
middenstrooms te houden, hetgeen stroomopwaarts gaande
zeer bezwarend kan zijn.
4. Bij de monding der beek Löbo e joe , steenen, welke
bij hoog water groote draaikolken doen ontstaan.
5. Rijam Tin g g an g , een uitgestrekte steenbank even
voorbij Nangah LSkawai, waarop bij hoog water een ge-
weldige stroom kan staan.
6. Batoe TSlok Ipoeh, een weinig benedenstrooms van
Kgmangai, waar de stroom bij hoog water, buitengewoon
sterk is.
7. Een steenbank bij de monding der beek Roewai, waarop
zoowel bij hoog als bij laag water een zeer sterke stroom
Staat.
Bandoeng’s van vrij groote afmetingen, met een laadver-
mogen van 60 pikol en die als ze tot vlotten uitgebouwd
worden, tot 200 pikol boschproducten kunnen innemen, kun-
nen bij günstigen waterstand — dat is hoog, maar zakkend
water — Kömangai bereiken. V a lt echter droogte in, dan
moeten die vaartuigen soms maanden lang wachten, voordat
ze weder strooinafwaarts kunnen worden gebracht. Ook de
vlotten, die veelal van a f Kömangai voor den afvoer van rotan
worden gebezigd, zijn niet zelden verplicht aldaar zeer ge-
ruimen tijd te blijven, voordat de waterstand toelaat de rivier
a f te zakken.
Van Nangah Kömangai tot Nangah Ambalau is 7.5 k.m.
Dit riviergedeelte, dat door roeivaartuigen stroomopwaarts
gaande in circa 3 uur kan worden afgelegd, en stroomafwaarts
in ongeveer 1 uur, kenmerkt zieh door talrijke voor groote
roeivaartuigen zeer lästig te passeeren gevaren. A ls de voor-
naamste daarvan kunnen worden genoemd de steenbanken
Batoe Lobang BSlangga, Batoe Könsai, Batoe Nangah Pfinfe-
haja, Batoe Könjarau en Batoe Nangah Ambalau. Bij hoog
water Staat op die plaatsen een geweldige stroom en is de
waterstand laag, dan wordt er heel wat stuurmanskunst ver-
eischt om een vaartuig veilig tusschen de alsdan boven water
uitstekende steenen door te brengen, omdat dan de vaar-
geul zeer eng is.
Ter hoogte van Nangah Ambalau, waar de Ambalau zieh
ter linker zijde in de Mölawi ontlast, heeft deze laatste eene
breedte van nagenoeg 100 m., terwijl de Ambalau aan hare
monding circa 80 m. breed is. Bij hoogen waterstand kan
op het punt van samenvloeiing der beide rivieren een g e weldige
stroom staan, zoodat het soms onmogelijk is met
eenigszins groote roeivaartuigen tegen den stroom op te körnen.
Het verschil in waterstand bij hoog en laag water kan
daar tot 10 m. bedragen.
D e B o v en -M fe law i v a n N a n g a h A m b a la u t o t
w a a r d e b e v a a r b a a r h e id o p h o u d t 1).
De breedte der Malawi in hären bovenloop wisselt a f : van
Nangah Ambalau tot aan de monding der S. Körömoei van
80 tot 60 m.; van daar tot aan de groote rijam Tamboek
van 60 tot 50 m. en bovenstrooms van die rijam van 40
tot 20 m. De breedte der onbevaarbare bronrivieren van de
Mölawi varieert van 10 tot 5 m.
1) Afstand 157.5 k.m.