
dochter Dajang Mösinto met Ab an g Boedja, een tot den
Islam bekeerden Palin Dajak.
Tijdens het bewind van A b an g Abdoel Arab kwam
Djongkong voor ’t eerst met de vertegenwoordigers van
het Nederlandsch gezag in aanraking. De assistent-resident
van Pontijanak, Van Lijnden, maakte namelijk in 1847
een reis längs de Boven-Kapoewas en bij die gelegenheid
erkenden de radja s van Djongkong en van het nabij
gelegen Pijasa voor het eerst onze heerschappij. Met hen
werden toen voorloopige overeenkomsten aangegaan (resp.
op 5 en 4 December 1847), welke echter naar het schijnt
nimmer door de Regeering bekrachtigd zijn geworden.
T o t 1855 bepaalde onze bemoeienis met Pijasa en
Djongkong zieh tot die niet bekrachtigde en 00k nimmer
nageleefde overeenkomsten en eerst toen de Regeerings-
commissaris Prins in dat jaar een tocht längs de Kapoewas
maakte, ten einde het Nederlandsch g e zag op meer afdoende
wijze te bevestigen dan door de overeenkomsten van 1847
had plaats gehad, kwam men op nieuw met de bestuurders
van Djongkong en Pijasa in aanraking1).
De heer Prins, die het voornemen had met die beide
bestuurders contracten te sluiten, zag daar van af, toen
de vorsten van Boenoet en Sölimbau beweerden op het
gebied van Djongkong aanspraken te kunnen doen gelden,
gegrond op huwelijks relatien. Toen echter uit een nader
onderzoek bleek, dat de Suprematie van Sblimbau over
Pijasa en van Boenoet over Djongkong geheel onwettig
waren, werd door den wd. resident Kroesen den 7 April
1858 met Pangeran A b an g Abdoel Arab een definitief
contract aangegaan en den daarop volgenden dag eene
1) De geschiedenis van de contracten van Djongkong en Pijasa is dezelfde en
wordt daarom van beide landschappen gelijktijdig besproken.
dergelijke overeenkomst gesloten met den vorst van Pijasa,
Pangeran Osman’ (Raden Dirdja).
Pangeran Aban g Abdoel Arab overleed in 1864. Tijdens
de minderjarigheid van zijn oudsten wettigen zoon, A b an g
Oenang, werd het bestuur van Djongkong gedurende elf
achtereenvolgende jaren waargenomen door een regent-
schap, bestaande uit twee familieleden van den overleden
vorst. Tijdens dit regentschap werd de negéri Oelak Lamau
naar de Kapoewas overgebracht (1868) en ontving toen
den naam van Djongkong.
Beide regenten overleden in 1875, waarop A b an g Oenang
het bewind aanvaardde onder den titel van Pangeran So-
leiman Soerija Négara; de acte van verband en van be-
vestiging van dezen vorst werd 23 Juni 1876 geteekend.
Met hem werd 23 Maart 1882 het vigeerend contract
gesloten, waarvan de tekst in hoofdzaak gelijkluidend is
met dien der contracten, gesloten met de overige Maleische
bestuurders in het Kapoewasgebied. In ’t kort komen die
overeenkomsten hierop neer, dat de inlandsche bestuurder
tegenover het Gouvernement Staat in de verhouding van
een vasal, wien het door hem beheerd gebied in erfelijk
leen is afgestaan.
De Maleische bestuurders zijn in ’t genot gelaten van
bepaalde inkomsten, doch overigens berust het recht van
belastingheffen bij het Gouvernement.
De zorg voor de politie berust bij den inlandschen bestuurder
; die van de justitie bij de Gouvernements rechtbanken
(voor de Boven-Kapoewasrijkjes de Landraad te
Sintang) behoudens de berechting van kleine geschillen
en overtredingen, die, buiten de standplaats van den be-
sturenden ambtenaar, aan den inlandschen bestuurder is
overgelaten.
De in vroegere jaren gesloten contracten zijn voor zoo-
9