wassend water, kan ze zelfs 4 Eng. mijlen per uur (2 m.
per secunde) bedragen. De kleine particulière stoomschepen,
die sedert 1890 de Kapoewas tot Boenoet opvaren en die
00k nu en dan Poetoes Sibau bezoeken,, hebben over ’t alge-
meen een vaart van 8 à 9 Eng. mijl per uur ; zelfs bij
den hoogsten waterstand en, zooals gewoonlijk, prauwen
sleepende, kunnen ze zieh dus tot Poetoes Sibau opwerken.
De rivierbodem bestaat vooral uit een grijsachtige klei-
soort, vermengd met zand en modder ; steenen komen in dit
riviergedeelte niet voor, wel hier en daar uitgestrekte grindbanken,
die echter alleen bij zeer laag water bloot vallen.
De eenigste zoogenaamde gevaren in de bedding zijn :
te Poetoes Sibau, eenige vastgeraakte rechtopstaande ijzer-
houtstammen in ’t midden der rivier ; stoomschepen moeten
die plaatsen zelfs bij den hoogsten waterstand voor anker-
grond mijden ; voorts eenige zeer breedë grindbanken op
één bocht stroomafwaarts van Poetoes Sibau, waar bij lagen
waterstand alleen een zeer smalle vaargeul openblijft en
eindelijk bij Tandjoeng Mësibir, nabij de Mandaimonding,
waar bij laag water uitgestrekte zandbanken droog vallen.
De stoomschepen der Kon. Ned. Marine voorzien zieh g e woonlijk
te Boenoet voor de reis stroomopwaarts van een
loods, tegen betaling van 5 gülden voor elken stoomdag
en van 1 gülden voor de ligdagen. Particulière stoomvaar-
tuigen weten den weg zonder loodsen te vinden ; trouwens
de loodsen van Boenoet weten van het vaarwater 00k al
niet veel meer dan dat bij lagen waterstand alle hoeken
moeten worden gemeden.
Een zevental kleine vestigingen van Kantoe Dajaks en een
paar kleine nederzettingen van Maleiers zijn de eenige
bewoonde plaatsen längs dit riviergedeelte; de bouwvelden
liggen in de onmiddellijke nabijheid dier nederzettingen.
V o o r n a am s t e z ijr iv ie r e n v a n de M id d e n -K a p o ew a s .
De Mandai (links). Deze zeer belangrijke rivier ontstaat
uit de samenvloeiing van de beken Bbngaoeh, Karai en
Madjang, welker bronnen gelegen zijn op of nabij de oostelijke
waterscheiding der Kapoewas, niet ver van die der Kferijau.
Bedoelde beken doorstroomen een zeer woeste bergstreek,
die geheel ingenomen wordt door de westelijke uitloopers
van het grensgebergte en die door de aldaar rondzwer-
vende Poenan’s nog zeer onveilig wordt gemaakt.
Van af hären oorsprong is de algemeene rich ting der
Mandai noordwestelijk tot ter hoogte van Nangah Goeni,
waar zij de Kapoewas op körten afstand nade rt; van daar
loopt zij nagenoeg evenwijdig met die rivier in algemeen
westelijke richting tot aan hare monding.
Te r hoogte van vorenbedoelde samenvloeiing bedraagt
de breedte der rivier ± 50 m .; ter hoogte van Nangah
Kalis verbreedt zij zieh tot 70 m. en verder tot aan hare
monding geleidelijk tot circa 100 m.
Stoombarkassen van 4 ä 5 voet diepgang kunnen bij
gemiddelden waterstand de rivier opstoomen tot Nangah
Kalis, welke plaats bij een vaart van 6 Eng. mijlen per
uur in nagenoeg 2 uur kan worden bereikt.
Van daar wordt de rivier al vrij spoedig ondiep en
stroomt met groote snelheid over eene bedding van zand
en rolsteenen, waarin reeds tal van kleine stroomversnel-
lingen voorkomen, tot aan de belangrijke Dajaksche neder-
zetting Nangah R a o en ; alleen roeivaartuigen en kleine
bandong’s kunnen tot daar van het vaarwater gebruikmaken.
Nangah Raoen is van uit Nangah Kalis bij günstigen waterstand
in 2 ä 2 2 dag te bereiken.
Stroomopwaarts van Nangah Raoen neemt de rivier weldra
hetzelfde onstuimig karakter aan als de Kapoewas in hären