vaartuigen verdwaald geraakt, omdat zelfs de beste loodsen
zieh aanhoudend in de te volgen route vergisten en het
eenige wat er dan op overschoot, was om soms uren
achtereen op het kompas dwars door het bosch te varen.
Na langdurige droogte, gepaard met zeer lagen waterstand
in de Kapoewas, krijgt het merengebied echter een
geheel ander aanzien. Op enkele smalle en zieh gedurig
verplaatsende geulen na, waardoor het weinige water, dat
alsdan nog door de Batang-Loepar riviertjes wordt afge-
voerd en dat de Embaloeh LSbojan aanbrengt, naar de
Kapoewas vloeit, loopen dan zelfs de grootste meren droog
en is overal den uit witten en rooden zand- en kleigrond
bestaanden bodem der meren zichtbaar.
Alleen zeer kleine sampan’s zijn dan in de merenstreek
bruikbaar; ja, men is niet zelden verplicht groote afstan-
den over den glibberigen bodem te voet a f te leggen.
Dit is zoo uiterst vermoeiend, ook in verband met de vele
steenen, boomtakken, wortels en boomstammen, waar-
mede de bodem der meren is opgevuld, dat bij het ver-
laten van den merengrond, het begaan van het slechtste
en meest glibberige voetpad als een uitkomst kan worden
beschouwd.
Zeer hooge en zeer läge waterstanden J) komen gemid-
deld niet meer dan eens in de drie jaren voor. L aa g water
is niet alleen uit een gezondheidsoogpunt zeer nadeelig,
zoodat de in de nabijheid der meren gevestigde bevolking
alsdan met koortsepidemieen te kampen heeft, maar ook
om economische redenen is het droogloopen der meren
een ramp voor de bevolking. De aan uitstekende visch-
soorten zoo rijke meren worden dan toch voor een groot
i) Het verschil tusschen zeer hoogen en zeer lagen waterstand bedraagt in het
merenterrein soms meer dan io m.
deel ontvolkt, omdat zeer veel visch sterft en gedurende
geruimen tijd wordt hierdoor de bevolking van een anders
rijke bron van inkomsten beroofd.
Behalve van de vischvangst, trekt de bevolking nog
veel voordeel uit de merenstreek door de inzameling van
honig en was der zieh aldaar op de poetat- en tapang-
boomen veelvuldig nestelende bijen.
De tapang groeit goed in het merenterrein, doch schijnt
eenig onderhoud te vereischen; om de bijen te lokken,
zorgen de Maleiers er voor tijdig nesten in de boomen te
plaatsen.
De meren zijn over ’t algemeen rijk aan krokodillen
en ook enkele watervogels houden zieh daar o p ; de nesten
dier vogels treft men veelal in de boven het water uitstekende
heesters en struiken aan. A ls in den tijd van
het leggen der eieren, de waterstand in de meren toevallig
laag is, wordt door de Batang-Loepar’s veel werk van de
inzameling dier eieren gemaakt, welke door hen als een
zeer gezöchte toespijs bij de rijst wordt aangemerkt.
Het ten zuiden van de Kapoewas gelegen deel van het
landschap wordt met uitzondering van een smalle strook
laag en grootendeels drassig terrein tusschen die rivier en
de S. Töroes of rivier van Sfilimbau, welke nagenoeg even-
wijdig met de Kapoewas stroomt, geheel ingenomen door
kale heuvelruggen en läge bergtopjes, waarvan nog alleen
de hoogste kruinen met oorspronkelijk woud zijn bezet.
Dit laaggebergte hangt deels samen met de westelijke
waterscheiding van het Embahoegebied, deels behoort het
tot het stroomgebied der Soehaid, welke rivier over nagenoeg
hären geheelen loop de grens tusschen de landschappen
Sfelimbau en Soehaid uitmaakt.
De hoogste top in het Sölimbau’sche territoir is de Bt.
Biroe — 500 m. boven zee — , het punt, waar de grenzen