
zijn Kapala Toehan met 4 huizen en Nangah Kalis,
de standplaats van het districtshoofd, met circa 20 huizen
; de belangrijkste Dajaksche nederzetting is Nangah
Raoen met 2 groote huizen, bewoond door ± 500 zielen.
Van Kapala Toehan voert van uit de Mandai een water-
weg, deels töroesan, deels door de kleine meren, welke in
het zuidelijk deel der Boven-Kapoewasvlakte worden aan-
getroffen, naar de rivier van Boenoet. Van deze waterge-
meenschap, welke belangrijk korter is dan die längs de
Kapoewas, wordt bij niet al te lagen waterstand met kleine
roeivaartuigen veelvuldig gebruik gemaakt.
Daar in de längs de Mandai gelegen Dajaksche neder-
zettingen ruimschoots sampan’s voorhanden zijn, levert het
inhuren van die vaartuigen voor de reis in de Mandaistreken
geen moeilijkheden op; te Nangah Kalis liggen meestal
eenige groote roeivaartuigen, die voor het traject naar
Nangah Raoen kunnen worden ingehuurd.
De eenige bevaarbare affluenten der Mandai zijn de
linker zijtakken S. PSnijoeng en S. Kalis.
D e eerste heeft hären oorsprong op de hellingen van
den top MSmboeroeh, een uitlooper van het Lijang Koe-
boeng gebergte.
Deze rivier is met kleine sampan :s bevaarbaar tot kam-
poeng Oelak Köngkoewang, ongeveer 2 dagen roeiens
stroomopwaarts van de monding.
In hären bevaarbaren benedenloop heeft de Pönijoeng
läge en vlakke oevers en doorstroomt zij een grootendeels
bebouwd heuvelterrein; stroomopwaarts van Oelak Köng-
koewang worden de oevers al vrij spoedig hoog en steil
en zijn met hoog geboomte bezet. De rivier stroomt daar
door een woeste bergstreek, rijk aan maagdelijk woud en
daarom door boschproducten inzamelaars veelvuldig bezocht.
Van a f de Pönijoeng voeren enkele paden naar de Kalis.
Een daarvan neemt bij Oelak Köngkoewang een aanvang
en leidt geheel door oerwoud en onder Sterke hellingen
naar laatstgenoemde rivier ; een ander, dat ongeveer 2^ k.m.
verder stroomafwaarts begint, voert längs de Dajaksche
nederzettingen Soengai Dalit en Oeloe Löban en eindigt
bij Rantau aan de Kalis.
Een kleine affluent der PSnijoeng, de Söbintang, kan
van af hare monding ongeveer | dag roeiens stroomopwaarts
gevolgd worden met zeer kleine sampan’s ; eenige
nederzettingen van de Laoeh Dajaks zijn aan dit stroompje
gelegen.
De S. Kalis, ontspringt op het zieh zuidwaarts van den
G. Lijang Koeboeng tot 1580 m. boven zee verhelfend
Batoe Tfenobong gebergte.
Van af hare 50 m. breede monding tot ter hoogte van
de Dajaksche nederzetting Rantau, doorstroomt de rivier
het zuidelijk deel der Boven-Kapoewasvlakte, dat bij hoogen
waterstand grootendeels wordt overstroomd.
De oevers zijn daar laag en vlak en evenals de aan-
grenzende terreinen met hoogstammig woud bezet. De rivier-
bodem is veelal zandig; steenen komen nergens voor, 00k
geen stroomversnellingen, zoodat tot Rantau vrij groote
roeivaartuigen van de rivier gebruik kunnen maken.
Stroomopwaarts van die kampoeng, van a f de monding
in een dag te bereiken, worden de oevers geleidelijk hoog
en s te il; de bedding is vol steenen en tal van rijam’s maken
het vaarwater zeer lästig. T o t aan de Rijam Lobing, ongeveer
5 k.m. stroomopwaarts van de uiterste Dajaksche
kampoeng Nangah Boera, welke van a f de monding in 3
dagen kan worden bereikt, kan verder dan 00k alleen van
kleine sampan’s worden gebruik gemaakt.
Die rijam, een groote rotsbank, kan niet met vaartuigen
worden overgetrokken; de bevaarbaarheid houdt hier op,