
uitwatert, ontstaat aan de zuidelijke grens van de Boven-
Kapoewasvlakte uit de samenvloeiing der rivieren T&baoeng
en Soeroek, die hären oorsprong vinden op de noordelijke
hellingen van het door de sneltochten der Bgkhtan’s eer-
tijds zoo beruchte Madigebergte.
De breedte der rivier bedraagt aan hare monding ± 120 m.
en neemt tot aan het vorengenoemde punt van samenvloeiing
geleidelijk a f tot 60 m.
In het geheel vlakke boschterrein, waardoor de rivier
zieh een bedding heeft gebaand en nog steeds blijft banen,
daar die kronkelende bedding nog aan ged urige verplaat-
sing onderhevig is, zijn de oevers vlak en moerassig en
worden in den regentijd met de aangrenzende terreinen
geheel overstroomd.
In de groote vlakte is het verval der bedding natuurlijk
hoogst onbeduidend, zoodat er doorgaans zeer weinig stroom
in de rivier Staat. De diepte der bedding bedraagt tot aan
de monding der linker zijtak Bojan in normale omstandig-
heden 1 o ä 12 v o e t ; stoombarkassen van 4 voet diepgang
kunnen bij günstigen waterstand tot aan de Bojanmonding
opstoomen.
Längs den benedenloop der rivier worden niet meer
dan vier Maleische nederzettingen aangetroffen | nabij de
monding der Bojan 00k een paar huizen van Kantoe
Dajaks.
In de meeste affluenten der Beneden-Boenoet komen
steenkolenbeddingen voor. De kolen zijn oud-tertiair en
ongeveer van dezelfde kwaliteit als die van Sölimbau. Ont-
ginning heeft sedert vijftien jaren niet meer plaats.
D e reis van a f de hoofdplaats Boenoet tot aan de monding
der Tfebaoeng kan met roeivaartuigen in 2 dagen
worden afgelegd. T e Boenoet zijn maar hoogst zelden ge-
schikte vaartuigen te bekomen; wel voldoende sampan’s.
De S. Bojan, de eenige belangrijke, zieh links in haar
ontlastende affluent van de Beneden-Boenoet, ontvangt haar
water van de Madiketen, stroomt op körten afstand van
de westelijke grens van het landschap Boenoet in alge-
meen noordelijke richting naar de Boven-Kapoewasvlakte
en mondt aan de zuidgrens van die vlakte bij de Maleische
nederzetting Nangah Bojan in de Boenoet uit.
De breedte der rivier, die aan hare monding ± 5 0 m.
bedraagt, blijft in den benedenloop, waar zieh talvan eilandjes
in de bedding hebben gevormd, vrij wel onveranderd tot
aan de Maleische nederzetting Batoe Lhmang, vanwaar ze
zeer spoedig tot 15 ä 20 m. afneemt.
T o t aan die kampoeng is de bedding flauw hellend en
zandig; tal van uitgestrekte grindbanken, die in den drogen
tijd bloot vallen, beletten alsdan het bezigen van groote
vaartuigen. Stroomopwaarts van Batoe LSmang volgen de
rijam’s en goeroeng’s elkaar als ’t ware op en kan alleen
van zeer kleine sampan’s worden gebruik gemaakt.
Bovenstrooms van de laatste Maleische vestiging Nangah
Khlawit, die van a f de monding in 3 dagen kan worden
bereikt, vormt het nauwe rivierbed als ’t ware een enkele
stroomversnelling en kan dan 00k eigenlijk de rivier niet
meer als waterweg dienen; de bevolking werkt zieh daar
toch soms met haar kleine sampan’s tegen de watervallen
op tot aan de monding der beek Bawi. Daar het dal, waardoor
de Boven-Bojan stroomt zeer eng is en de dalwanden
uit steile hoogten bestaan, is de rivier aan geweldige bandjir’s
onderhevig; van een opvaren, zelfs in den benedenloop,
kan alsdan geen sprake zijn.
De längs de Bojan gevestigde bevolking bestaat uit-
sluitend uit Maleiers van Boenoet, die er ladang’s bewer-
ken en enkele alluviale goudparit’s exploiteeren; op de
goudwinning in het stroomgebied der Boenoet zal later