
wasgebied bijna op alle rivieren verplicht is en waarmede
men bij de berekening van den vermoedelijken duur eener
reis steeds rekening dient te houden.
D e M id d e n - K a p o ew a s v a n P o e to e s S ib a u
TOT B oEN O E f1).
Van den middenloop der Kapoewas zal hier het tot de
onderafdeeling Boven-Kapoewas behoorend deel, Poetoes
Sibau-Boenoet, worden besproken; van de voornaamste
zijrivieren, welke zieh tusschen die plaatsert in den hoofd-
stroom ontlasten, zal dan tevens het meest belangrijke
worden vermeld.
De breedte der rivier wisselt hier a f van 200'tot 300 m.;
ze bedraagt bij Poetoes Sibau 208 m .; te Nangah Mandai
205 m .; te Boenoet 300 m.
In talrijke groote en kleine bochten, die elkaar soms
tot op weinige meters afstand naderen, vervolgt de K a poewas
hären loop in algemeen westelijke richting door
een geheel vlak en drassig terrein, dat, in verband met
de vlakke rivieroevers, in den regentijd niet zelden geheel
wordt overstroomd.
Ta l van doode riviertakken wijzen hier op een gedurige
verplaatsing der bedding. Vele van die nu aan de mon-
dingen geheel verzande deelen van het oude rivierbed
hebben het karakter van kleine meren aangenomen, waar-
van vele zeer vischrijk z ijn ; andere laten nog het bevaren
met kleine roeivaartuigen toe, waardoor enkele zeer groote
bochten der tegenwoordige bedding kunnen worden verme-
den. De inlandsche bevolking maakt van die pintasan’s druk
gebruik, ja verbetert ze veelal, zoodat men alleen bij zeer
1) Een afstand van 119 k.m.
lagen waterstand verplicht is den veel längeren hoofdstroom
te volgen.
Slechts hier en daar treft men längs de nog bijna geheel
met oerwoud bezette oevers, kleine bebouwde strooken van
200 m. breedte aan, waarvan echter de oogsten, in verband
met de gedurige overstroomingen, niet zelden mislukken.
Aan de tandjoeng’s (uitstekende oevers) groeit een lange
grassoort, koempai genaamd, die des nachts, bij donker
weder, het verkennen der oevers zeer bemoeilijkt; stoom-
schepen zijn dan weh verplicht middenstrooms te v a ren ,
hetgeen stroomopwaarts gaande tot veel tijdverlies aan-
leiding geeft.
De diepte der bedding wisselt in normale omstandigheden
a f van 2 tot 6 vademen ; bij zeer lagen waterstand bedraagt
ze echter hier en daar soms niet meer dan 1 ä 2 voet.
Trouwens, onder fdergelijke omstandigheden is de Kapoewas
alleen in den benedenloop to f Tajan met! stoomschepen van
6 ä 7 voet diepgang bevaarbaar; stoombarkassen van 3
ä 4 voet diepgang kunnen zieh dan soms nog met veel
moeite tot Sanggau opwerken.
Zulke läge waterstanden komen gelukkig niet meer dan
eens in de 3 jaar voor ; dat de handel met de bovenstreken
dan zoo goed als geheel stilstaat , hetgeen zelfs reeds te
Sintang niet zelden met gebrek aan de meest noodige
levensbehoeften gepaard gaat, behoeft wel geen nader betoog.
Bij zeer hoogen waterstand, waardoor nagenoeg de ge-
heele Boven-Kapoewasvlakte wordt overstroomd, bedraagt
de diepte der bedding op tal van plaatsen zelfs meer dan
10 vadem.
In gewone omstandigheden heeft de stroom een gemid-
delde snelheid van 1 m. per secunde (2 Eng. mijlen per
uur); bij zeer laag water vermindert de snelheid tot 1 Eng.
mijl per uur en als het water zeer hoog is, vooral bij