te worden aangenomen op dezelfde voorwaarden als kort
te voren met den stam der Batang-Loepar’s had plaats
gehad. In de daaropvolgende jaren schijnt men echter met
die stammen weinig meer in aanraking te zijn gekomen,
omdat de onrustige toestanden in het Sintangsche alle be-
schikbare krachten van het bestuur in beslag namen. Wel
werd nu en dan een zeer vluchtig bezoek in de boven-
streken gebracht, maar directe bemoeienis met hetgeen in
die afgelegen oorden voorviel, had niet plaats.
Nadat in 1867 de orde in het Sintangsche geheel was
hersteld, brak helaas een langdurige periode van onrust
onder de Batang-Loepar’s aan en was het bestuur weder
genoodzaakt zieh bijna uitsluitend te bepalen tot het be-
dwingen der sneltochten van dien stam, zoodat de regeling
der overige aangelegenheden in Boven-Kapoewas geheel aan
inlandsche gemachtigden moest worden overgelaten.
Toen eindelijk in 1880 aan het snellen een einde was
gekomen, brak 00k een vrij rüstige toestand voor de
Boven-Kapoewasstreken aan en breidde zieh sedert dien onze
invloed över de aldaar gevestigde stammen in zooverre
uit, dat het Gouvernements gezag feitelijk erkend werd en
de gegeven bevelen vrij wel werden opgevolgd.
Maar 00k van 1880 tot aan de reorganisatie van het
bestuur in 1895, bepaalde de rechtstreeksche bemoeienis
met de inheemsche bevolking van die afgelegen oorden
zieh in hoofdzaak tot het nu en dan bezoeken van Poetoes
Sibau door den besturenden ambtenaar, die zieh overigens,
evenals vroeger, vooral tot taak bleef stellen om de Batang-
Loepar’s in bedwang te houden.
De inlandsche gemachtigde te Poetoes Sibau had de
bevoegdheid in kleine geschillen te beslissen en alleen de
zeer belangrijke zaken werden door den Controleur afge-
daan, die, in geval van bestraffing, in den regel het opleggen
van boeten toepaste, hetgeen op den duur zeker weinig
aanbevelenswaardig kon worden genoemd.
Eërst sedert op het initiatief van wijlen den resident S.
W. Tromp de Boven-Kapoewasstreek in 1893— 1894 het
onderzoekingsterrein eener wetenschappelijke expeditie uit-
maakte, nadat dit kort te voren door het personeel van
den Topographischen dienst geheel was opgenomen en in
kaart gebracht, en nadat Poetoes Sibau in i 8 9 5 destand-
plaats van een afzonderlijk controleur voor de Boven-Kapoewas
was geworden maar vooral, sinds men de stammen
aldaar door de invoering eener hoofdelijke belasting, goed
begrijpelijk heeft gema akt1), dat zij onder het Gouvernements
gezag staan, kan gezegd worden, dat rriet de duur-
zame bevestiging van dat gezag in het uitgestrekte gebied
der Boven-Kapoewas een aanvang is gemaakt.
O f de thans ernstig gemeende poging om aldaar ons
gezag niet langer grootendeels in naam, maar in werke-
lijkheid te doen erkennen, er 00k veel toe zal bijdragen,
om onder de nog weinig beschaafde bewoners, welvaart,
ontwikkeling en beschaving te verspreiden, zal uit den aard
der zaak grootendeels afhangen van het beleid en den
ijver van den ambtenaar, die geroepen is in die verre
oorden het gezag te handhaven.
T o t een goed overzicht, zullen de Dajaksche stammen,
die als directe onderdanen van het Gouvernement worden
aangemerkt, de Kapoewas van west naar oost volgende,
stroomgebiedsgewijze worden besproken. Om niet te uit-
voerig te worden, zullen echter de reeds algemeen bekende
1) Een Dajak beschouwt zieh eerst dan afhankelijk of ondergeschikt, als hij schat-
plichtig is. Het opbrengen van belastingen is in zij ne oogen niets anders dan schat-
plichtigheid, want van het bijdragen aan de kosten van bestuur, heeft hij niet het
minste besef.