
schors; een boomstam, waarin treden zijn uitgekapt, dient tot
trap en is geplaatst tegen de smalle zijde van het huis, ter
plaatse waar zieh de doorloop bevindt. Gewoonlijk huizen in
een bfetang niet meer dan i o ä 12 gezinnen; hebben zieh meer
familien op dezelfde plaats gevestigd, dan rieht men meer
bötang’s op. De rijstschuurtjes staan evenals bij de Sintangsche
Maleiers in de onmiddellijke nabijheid van de hoofdge-
bouwen.
De plaatsen waar in 1895 bötang’s der KSbahan’s werden
aangetroffen, komen in achterstaande opgave voor.
In de voornaamste kampoeng’s der Sintangsche Maleiers
zijn door het inlandsch zelfbestuur Maleische hoofden g e plaatst,
die veelal den titel van „K ja i” voeren. Zij zijn methet
toezicht op een of meer kampoeng’s belast,verder met het over-
brengen aan en doen uitvoeren der bevelen van hoogerhand
door Maleiers en Dajaks, zoomede met de hasil inning van de
Dajaks. Het afdoen van de kleine geschillen der Maleiers en
Dajaks is mede aan hen opgedragen. Van overleg met de
kampoengbewoners is echter nergens sprake, zoodat van een
eigenlijk kampoengbestuur minder gesproken kan worden.
Daar de kjai’s gevestigd zijn in de voorname kampoeng’s,
gelegen aan de mondingen der zijrivieren van de Mölawi, zijn
zij tevens in Staat die affluenten te beheerschen en de daar
woonachtige Dajaks onder behoorlijk toezicht te houden.
Over een of meer bötang’s der KSbahan’s zijn op overeen-
komstige wijze hoofden aangesteld, die met het toezicht over,
maar vooral met de hasil inning van de bötangbewoners zijn
belast. Met de Dajaksche aangelegenheden hebben zij natuur-
lijk niets uit te staan. Voorts zijn te Nh Pinoh twee kjai’s g e vestigd,
die als algemeene hoofden fungeeren, resp. over de
Köbahan’s van de Mölawi en over die van de Pinohrivier. Die
k ja i’s nemen de door de bötanghoofden ingeleverde hasil in
ontvangst en zorgen voor de doorzending naar den PanSm-
bahan.
Met uitzondering van den kjai, die nä den Raden Pakoe-
opstand met eene maandelijksche toelage van 50 gülden van
den Panömbahan1) te Nh Sörawai geplaatst is tot uitoefening
van gezag over de Dajaks van de Boven-Mölawi, genieten de
kjai’s geene bezoldiging of schadeloosstelling ter vergoeding
van gemaakte reiskosten a.a. Wanneer men hen hoort verteilen,
dat zij dikwijls voor hasil-aangelegenheden naar het verre
Sintang worden opgeroepen, waar zij dan soms maanden lang
worden aangehouden, zoodat zij zieh, 00k om de kosten voor
de reis heen en terug te kunnen betalen, niet zelden in schulden
moeten steken, moet men wel tot de gevolgtrekkingen
geräken, dat, öf de panömbahan van Sintang in groot aanzien
bij zijn Maleische onderdanen Staat, dan wel dat hij door zijne
vele willekeurige handelingen zeer gevreesd i s ; öf, dat de
Mölawihoofden bijzonder gesteld zijn, zelfs op ongesalarieerde
betrekkingen, mits zij een titel mögen vo e ren : öf, wat mis-
schien niet zoo geheel onwaarschijnlijk is, dat de Sintangsche
vorst oogluikend toelaat, dat zijn kjai’s zieh op hunne wijze
bij de Dajaks schadeloos stellen, voor hetgeen hij hun ont-
houdt.
A ls de middelen van bestaan van het Maleisch element der
Mölawibevolking kunnen worden genoemd :
1. Padicultuur op droge velden (ladang’s) evenals dit elders
ter Borneo’s Westkust geschiedt, dus volslagen roofbouw.
Daar elk gezin afzonderlijk plant, zijn de velden over ’t alge-
meen klein. Het oogsten heeft gewoonlijk in Januari en Fe-
1) De Kjai ontvangt zijne bezoldiging door tusschenkomst van het Europeesch
bestuur; het bedrag dier bezoldiging wordt ingehouden op de schadeloosstelling
van den Pan&mbahan. Karakteristiek is het zeker, dat alleen onder die voorwaarde een
kjai genegen was om te Nangah SSrawai het gezag te bekleeden.