
Met uitzondering van de huizen te Rijam Pinang, Nangah
Djölihai, Rabang Soempa en Loepa Djawit, welke op ijzer-
houten stijlen rüsten en ook overigens van deugdzame
materialen zijn opgetrokken, zijn de huizen der Möntbbah’s
klein, uit zeer siechte houtsoorten vervaardigd en zien ze
er armoedig uit.
De geringe zorg, die deze Dajaks aan den bouw hunner
huizen besteden, houdt eenigszins verband met hunne ge-
woonte om zieh gedurende den ladangbouw tijdelijk in de
pondok’s te vestigen, welke zij op de soms verafgelegen
bouwvelden oprichten; terwijl zij na afloop van den oogst
veelal verre tochten ondernemen om boschproducten in
te zamelen.
De Oeloe Soengai Dajaks hebben zieh, grootendeels
zeer verspreid, längs de Beneden-M&ntöbah g e v e s tigd ; hunne
huizen dienen meestal slechts tot verblijf aan een paar
gezinnen en zijn zeer armoedig.
Een groot contrast met de over ’t algemeen siechte
woonhuizen der Boenoet Dajaks, vormen wel de altijd in
de onmiddellijke nabijheid der huizen opgerichte djoeroeng’s
(padischuurtjes), die toch zonder uitzondering in uitmun-
tenden toestand verkeeren; het zijn solide gebouwtjes, op
hooge ijzerhouten palen, met eene omwanding van hout
of gevlochten bamboe en niet zelden met ijzerhouten si-
rappen gedekt.
Verblijven voor vreemdelingen houden de Boenoet Dajaks
er niet op na. Bij vrees voor een aanval van een vijande-
lijken stam, omringen zij hunne huizen met stevige palis-
sadeeringen en beplanten den geheelen omtrek met randjoe’s.
Geweren worden bij de stammen van Boenoet niet veel
aangetroffen; in elk huis vindt men er gewoonlijk niet
meer dan 2 a 3 van zeer verouderde constructie, meestal
v uursteenge wer e n.