
van den hoofdstroom niet zelden tot ter hoogte van Njabau
in de Palin. Ook in verband hiermede, heeft zieh in den
met zand en modder bedekten rivierbodem zeer veel dood
hout vastgezet, hetgeen bij lagen waterstand de vaart zeer
bemoeilijkt.
Een paar uur roeiens stroomafwaarts van Njabau mondt
de Laoeh in de Palin uit.
Deze voorname rechter zijrivier ontvangt haar water
van de zuidelijke waterscheiding van het Boven-Embaloeh-
gebied en stroomt in nagenoeg recht zuidelijke richting
door • een geheel woest heuvelterrein,' waarvan de nopof met
oorspronkelijk woud bezette zuidelijke uitloopers geleidelijk
in de Boven-Kapoewasvlakte te niet loopen.
De breedte der Laoeh bedraagt in den bovenloop io ä 1 5
m. en neemt naar de monding geleidelijk toe tot ruim 40 m.
Een weinig stroomopwaarts van hare monding vormt
zij met haar rechter zijtak, de Töm&roe, een paar kleine
meertjes, die zeer vischrijk zijn.
Alleen in hären bovenloop heeft de rivier eenig v e rv a l;
de enkele stroomversnellingen, die men daar aantreft, missen
echter het onstuimig karakter van die der vroeger beschreven
rivieren.
Bij lagen waterstand vallen tal van grind- en zandbanken
in de bedding droog en wordt de vaart nog bovendien
bemoeilijkt door de vele ijzerhoutstammen, die zieh in de
rivier hebben vastgezet en vooral in den benedenloop, waar
de rivierbodem zeer modderig is, heeft men van die boomstammen
veel last.
De Laoeh is van a f hare monding tot de Dajaksche
kampoeng Soengai B o e lo eh— een traject van m dag —
te bevaren met groote roeivaartuigen en verder stroomopwaarts
tot aan de monding der beek Manjang — een
traject van 2 dagen — alleen geschikt voor kleine sampan’s.
De hiervoren genoemde beek ThmSroe ontvangt haar
water van de grensketen tusschen het gebied der Embaloeh
en dat der Palin.
Zij doorstroomt een veelal vlak en drassig terrein, heeft
een weinig diepe bedding, waarin zieh zeer veel dood hout
heeft vastgezet en kan over een traject van een paar dagen
met kleine roeivaartuigen worden opgevaren.
T o t voor een 2 5tal jaren was de Laoeh nog sterk be-
v o lk t ; de aanhoudende sneltochten der Khtibas Dajaks
hebben echter de oorspronkelijke bevolking deels uitgeroeid,
deels naar veiliger oorden verdreven. Eerst sedert 1894 heeft
zieh weder een 20tal gezinnen Palin Dajaks aan die rivier
gevestigd, nabij de uitwatering der beek Boeloe BSsar, welke
van a f de Laoehmonding in circa 1* dag kan worden bereikt.
Van af die monding tot aan de Kapoewas heeft de Palin
eene breedte afwisselend van 60 tot 80 m. en een deels
zandige|f deels modderige bedding, met nagenoeg geen
verval. Hare vlakke en moerassige oevers worden in den
regentijd herhaaldelijk overstroomd; bewoonde gedeelten
komen er niet meer voor.
Bij hoogen waterstand heeft de rivier voldoende diepte
om tot aan de Laoehmonding met kleine stoombarkassen
te worden opgevaren; met roeivaartuigen vordert dit traject
6 ä 7 uur.
Van uit de hiervoren genoemde Thmöroe, voert een
tfiroesan, S. Pfelimpau genaamd, naar de Embaloeh-Ka-
poewas, die hierdoor längs een voor sampan’s geschikten
waterweg met de Palin in verbinding Staat. Bij günstigen
waterstand wordt van dezen körten waterweg veelvuldig
gebruik gemaakt.
De Palinbevolking houdt er maar zeer weinig sampan’s
op na, die bovendien klein en siecht z i jn in h u u r van
vaartuigen is dan ook längs die rivier meestal niet mogelijk.