
voor welk traject ongeveer 1 5 dag roeiens stroomopwaarts
gevorderd wordt; van die kampoeng voeren voetpaden
naar de Boven-Pajah, rechter affluent van de Malawi.
De S. Möntöbi, linker zijtak, die een weinig stroom-
afwaarts van de Dajaksche kampoeng Gfedabang in de
Silat uitwatert, kan tot aan de Dajaksche vestiging T6-
mfenggoeng (-£ dag roeiens) met kleine sampan’s worden
bevaren. Van a f die kampoeng voeren voetpaden naar
de Ingar en van daar naar de zieh mede in de Malawi
ontlastende S. Töbidah. Van deze verbinding tusschen het
stroomgebied der Silat en dat der Malawi, wordt door
de inheemsche bevolking veelvuldig gebruik gemaakt.
De S. Soewang, linker zijtak, die zieh bij de Dajaksche
kampoeng Kasah in de Silat ontlast, kan opgevaren worden
tot aan de monding van het beekje Soewang Tawi,
voor welk traject ongeveer 2 dagen vereischt wordt. De
op 10 k.m. van de monding der Soewang in die rivier
uitwaterende S. Mirit, kan verder over een afstand van
ongeveer 25 k.m. met sampan’s worden opgevaren tot
aan de monding der beek Saloeng, van waar een voet-
pad ter lengte van 6 k.m. deels door, ten deele längs de
onbevaarbare bedding dier beek naar de waterscheiding
tusschen het stroomgebied der Silat en dat der Malawi
voert. Die waterscheiding wordt onder zeer flauwe hellingen
op 155 m. volstrekte hoogte overschreden, waarna tot aan
de J k.m. verder aan de S. Gilang gelegen Dajaksche
kampoeng Pbmatah (144 m. boven zee) wordt afgedaald.
Van a f die kampoeng is de Gilang reeds bevaarbaar
en kan daarlangs te water de Malawi worden bereikt.
Het traject Kasah-P&matah kan onder günstige omstan-
digheden in 2 dagen worden afgelegd. Boschproducten-
inzamelaars maken er veelvuldig gebruik van.
Do S. Sölangkai, rechter zijtak, kan met sampan’s worden
opgevaren tot omstreeks ^ dag roeiens stroomopwaarts
van de monding der S. T ja i ; deze laatste beek is
bevaarbaar tot aan de Dajaksche nederzetting Laman
Karantik.
Uit de Boven-Silat voert een voetpad in noordelijke
richting onder zeer Sterke hellingen naar de Bojan rivier
(Boenoet). Dit pad neemt een aanvang bij de monding
der beek Ganggang (100 m. boven zee), voert over den
500 m. hoogen top Lintang en längs de oostelijke helling
van den Bt. Taroem, waar het eene hoogte van 650 m.
bereikt en daalt dan naar den bovenloop der Bojan af,
bij welke rivier het ter hoogte van de monding der beek
Engkabang uitkomt. De daar nog onbevaarbare Bojan
moet dan längs een der oevers worden gevolgd tot aan
de uitwatering van de S. Bawi en is verder als water-
weg bruikbaar.
Een tweede pad, dat bij het vorengenoemde Laman
Karantik een aanvang neemt, leidt eerst längs de oevers
der Tjai, welke het verscheidene malen snijdt, over den
400 m. hoogen zadel tusschen de toppen Pijaboeng en
Ganggang (resp. 1130 en 565 m. volstrekte hoogte), die
de waterscheiding vormt tusschen het stroomgebied der
Silat en dat der Embahoe. Van dien zadel daalt de weg
a f naar den oorsprong der beek Ladjau -, deze laatste
wördt verder längs een der oevers gevolgd tot aan de
Maleische kampoeng Ladjau, van waar het pad nog längs
het gedeeltelijk bevaarbaar riviertje Sibaoe naar de S. Litoek
leidt. De landweg neemt hier een einde, omdat de Litoek
reeds bovenstrooms van de Sibaoe-monding met sampan s
bevaarbaar is, zoodat verder längs een waterweg de Embahoe
kan worden bereikt.
Vorenbedoelde paden zijn in den regentijd wegens de
glibberigheid van den kleibodem zeer moeilijk te begaan.