
sedert jaren de meeste Dajaksche gewoonten afgelegd.
A an snellen maakten zij zieh sinds lang niet meer schul-
d ig ; in ’t algemeen zijn zij zeer goedaardig, vredelievend
en behulpzaam. Van bewapening is onder hen geen sp ra k e ;
wel treft men in enkele huizen een paar zeer oude tromp-
laadgeweren aan, maar kruit hebben zij nimmer; een paar
oude lansen en ruw bewerkte kapmessen is overigens alles
wat men op het gebied van wapenrusting bij die behoef-
tige menschen aantreft.
Resumeerende, kan zeker wel gezegd worden, dat het
landschap Soehaid, wat onbelangrijkheid betreft, weinig
voor de landschappen Pijasa en Djongkong onderdoet.
HET LANDSCHAP SILAT.
Het landschap Silat, noordwaarts begrensd door het
Gouvernements-grondgebied der Embahoe en SöbSroewang
rivieren en ten westen, ten zuiden en ten oosten door het
landschap Sintang, omvat in hoofdzaak het stroomgebied
der Silat rivier. Langs den rechter oever der Kapoewas valt
verder nog een klein en nagenoeg onbewoond stuk vlak
boschterrein binnen de Silat’sche grenzen.
Het landschap heeft ongeveer den vorm van een recht-
hoek van ± 100 k.m. lengte, bij gemiddeld 20 k.m. breedte
en heeft eene oppervlakte van 1766 k.m.3 of 32,1 □ g.
mijl., dus juist die van de provincie Zeeland.
Daar in de nota, behoorende bij art. 2 van het politiek
contract van 25 Februafi 1882 de grenzen van Silat niet
zeer nauwkeurig zijn opgegeven, vooral wat betreft de
omschrijving der zuidgrens met Sintang, daar toch volgens
die redactie een deel van het tot laatstgenoemd landschap
behoorend stroomgebied der Kajan rivier binnen de
grenzen van Silat zoude vallen, hetgeen nooit in de be-
doeling heeft gelegen, werd om alle misverstand te voor-
komen, met goedvinden van het Europeesch bestuur,
op de topographische kaart de zuidelijke waterscheiding
der Silat rivier als de zuidgrens van het landschap inge-
teekend.
De Silat rivier heeft hären oorsprong op den 895 m.
hoogen top Tintin Pering, eene westelijke voortzetting
van de Madi-keten, stroomt in algemeen westelijke rich-
ting door een eng lengtedal, begrensd door de steile
hellingen van de langgestrekte en zeer smalle ketenen,
welke zieh in het stroomgebied verheffen en valt bij de
hoofdplaats Silat met eene ± 100 m. breede monding in de
Kapoewas. De rivier is van a f hare monding met kleine
bandoeng’s en groote roeivaartuigen bevaarbaar tot aan
de groote stroomversnelling Goeroeng NgCri, even boven-
strooms van de Maleische nederzetting Boentoet Goeroeng,
op 62 k.m. afstand van de monding en van daar in ± 3
dagen te bereiken.
Bij die rijam versmalt het aanvankelijk 60 a 40 m.
breede rivierbed zieh niet alleen aanmerkelijk, maar groote
rotsblokken versperren daar bijna de geheele bedding,
zoodat het onmogelijk is vaartuigen van eenigen diepgang
en van groote afmetingen over die stroomversnelling heen
te brengen. Verder stroomopwaarts kan dan 00k alleen
van kleine sampan’s worden gebruik g em a a k t; de bevaar-
baarheid houdt geheel op bij de monding der kleine beek
Mfelaban, want hooger op heeft de rivier nog slechts het
karakter van een woesten bergstroom.
Het afleggen van het traject Goeroeng Ngbri— Nangah
Mölaban, afstand 74 k.m. en 3 ä 4 dagen roeiens, gaat trou-
wens reeds met groote moeilijkheden gepaard. De groote
stroomversnellingen Goeroeng Papan — met tal van rots