
Raden of van Pati, met een of ander achtervoegsel, als: Soera,
Singa, Dipa, Djaja, Kraton (alleen na Pati), enz. Volgens het
bevelschrift kunnen voortaan alleen in overleg met den Contrôleur
titels worden verleend ; tot het verleenen van dien van
Raden is zelfs alleen de Resident bevoegd.
Onder de Dajaksche en Maleische bewoners van de Pinoh-
landen komen zeer veelvuldig kropgezwellen voor en evenals
elders ter Borneo’s Westkust hebben ook hier voornamelijk
de vrouwen dergelijke gezwellen, aan welker genezing na-
tuurlijk niets gedaan wordt, zoodat ze soms vervaarlijke
afmetingen vertoonen. Evenmin deed men vroeger iets ter
bestrijding van de pokken, en als het waar is dat de bevol-
king der Pinohlanden in vroegere tijden beduidend grooter
moet zijn geweest dan nu, dan hebben de gedurige pokken-
epidemiën zeker veel tot de vermindering moeten bijdragen.
Van veeten tusschen de stammen onderling. is, voor zoo-
verre mij bekend, in de Pinohlanden nimmer sprake geweest.
De Dajaks hebben zieh echter wel gedurig aan het snellen
van vreemdelingen schuldig gemaakt, dikwijls zelfs op last
van hunne radja’s.
DE BEVOLKING YAN HET EIGENLIJKE MELAWIGEBIED.
Onder Maleiers verstaat men in het Mëlawigebied alle be-
lijders van den Islam, met eene enkele uitzondering, n.m. de
nog in een overgangstoestand verkeerende Këbahan’s, zijnde
dit de generieke naam voor alle tot den Islam overgegane
Dajaks der Beneden-Mëlawi en van de Beneden-Pinoh. De
andere Dajaksche stammen, die in dezelfde conditie verkeeren,
worden wegens hun gering zielental doorgaans onder de K ë bahan’s
begrepen.
De meeste Mëlawi- of liever Sintangsche-Maleiers zijn trouwens
ook van Dajakschen oorsprong, zooäls dit ook het geval
is met het gros der overige Maleiers — zelfs de leden der
vorstenfamilie — van het lands’chap Sintang.
Omtrent het tijdstip waarop een niet onbelangrijk deel der
oorspronkelijk geheel Dajaksche bevolking van het Mélawi-
gebied tot den Islam moet zijn overgegaan, geeft de geschie-
denis geen opheldering. De stoot tot dien overgang zal ver-
moedelijk gegeven zijn door het Sintangsche vorstenhuis,
want hierin lag voor Sintang een middel om de talrijke en
mächtige stammen van het Mélawigebied schatplichtig te
maken. Later zullen ook nog andere elementen van het Maleische
ras, als Boegineezen, Javanen, enz. hebben bijgedragen
tot de vestiging van de talrijke Maleische nederzettingen,
welke nu längs de Mélawi worden aangetroffen. Na die eerste
bekeeringsperiode schijnt echter een tijdperk ingetreden te
zijn, waarin de Islam geen noemenswaardige vorderingen
maakte. Trouwens de Sintangsche vorsten kunnen ook nimmer
de bedoeling hebben gehad alle Mélawi Dajaks tot den
Islam te doen overgaan, want een Mélawigebied, uitsluitend
door Mohammedanen bewoond, moet voor hen al zeer weinig
aantrekkelijk zijn geweest. Hun eenig streven was en is nog
steeds, de Dajaksche stammen schatplichtig te maken. Hier-
toe kon vroeger worden volstaan met een kern van Islambe-
lijders (vermoedelijk van Sintang afkomstig) die zieh aan de
mondingen der voornaamste zijrivieren vestigden.
Die eerste zoogenaamd Maleische bewoners van het Mélawigebied
hebben vermoedelijk de meest vredelievende
stammen, hetzij schatplichtig weten te maken, hetzij doen
besluiten tot den Islam over te gaan, wellicht met de re-
strictie van c.q. slechts tot het betalen van eene zeer g e ringe
schatting verplicht te zijn. Zeker is het echter, dat de
stammen van de Boven-Mélawi zieh tegen verdere uitbreiding
van den Islam bepaald hebben verzet, waardoor het den be