
bhtang s der D a ja k s ; alleen zijn ze over ’t algemeen wat
netter afgewerkt en worden ze iets zindelijker onderhouden.
Ook de bij vele Dajaks gevolgde gewoonte om gedurende
den tijd van bewerking der ladang’s in zeer kleine pon-
dok’s op de bouwvelden te verblijven, passen de Embahoe
Maleiers to e ; tijdens den ladangbouw zijn dan ook alle
kampoeng’s geheel verlaten, omdat de bevolking in ellen-
dige hutjes op de bouwvelden huist. Het verplaatsen der
kampoeng’s, wanneer de tot de nederzetting behoorende
bouwvelden uitgeput raken, komt bij hen eveneens v o o r ;
daar zij echter meer zorg aan den bouw hunner huizen
besteden dan de meeste Dajaksche stammen, stellen zij
die groote verhuizingen zoo lang mogelijk uit.
Naar men in Sölimbau verzekert, moet de overgang
tot den Islam van de Embahoe Dajaks bewerkt zijn g e worden
door zendelingen van Pangeran Hadji Mohammad
A b as van Sölimbau, onder wiens bestuur ook in dat rijk
het opvolgen van de ritueele voorschriften van den Islam
algemeen begon te worden. Alhoewel die voorschriften
tegenwoordig ook in de Embahoestreek vrij wel worden
nagekomen, heeft men daar toch nog geen afstand kun-
nen doen van het drinken van arak en ook het eten van
varkensvleesch behoort daar lang niet tot de uitzonde-
ringen. Ook tal van heidensche gebruiken zijn nog steeds
bij de Embahoe Maleiers in zwang en in bijgeloof doen
zij nog zeer weinig voor hunne Dajaksche voorzaten onder.
De hoofden der Embahoe Maleiers, die meerendeeis den
titel van Kijai voeren, worden door de bevolking gekozen.
Ve e l invloed op hunne ondergeschikten hebben die hoofden
niet, want valt een gegeven bevel niet in den smaak
der bevolking, dan wordt het eenvoudig niet opgevolgd.
Behalve de K ija i’s zijn er nog enkele andere hoofden,
die binnen een bepaald ressort eenig gezag over de
andere hoofden uitoefenen; vermoedelijk zijn die meer
invloedrijke hoofden de nakomelingen van de vroegere
stamhoofden der Embahoe Dajaks. Tot in het jaar 1895
was het voornaamste hoofd de Kijai van Nangah Litoek,
een zeer hulpvaardig en gastvrij man, die ook door het
Europeesch bestuur als een soort districtshoofd werd
aangemerkt*).
De bewapening der Embahoe Maleiers bestaat uit oude
tromplaadgeweren, lansen en kapmessen; kruit — vermoedelijk
gei'mporteerd door de Chineezen van Djong-
kong —- is in de meeste huizen in kleine hoeveelheden
voorhanden. Het is, naar ik vermeen, ternauwernood een
tiental jaren geleden, dat de Embahoe Maleiers zieh aan
snellen hebben schuldig gemaakt, bij wijze van weerwraak
op de Mhnt£bah Dajaks van Boenoet, die in hun gebied
hadden gesneld. Oordeelende naar hetgeen de bevolking
der Embahoestreek tot nu toe over het snellen denkt,
geloof ik, dat zij ook nu nog bij voorkomende gelegen-
heden er niet tegen op zal zien, zieh zelve recht te verschaffen.
Ook in dat opzicht is zij hare traditien getrouw
gebleven.
Hiervoren werd reeds gewag gemaakt van de aanspra-
ken van den panhmbahan van Shlimbau op het Embahoe-
gebied, zoomede van de' weigering der bevolking om die
aanspraken te erkennen. Voor zooverre mij bekend, is
echter nog nooit een nauwkeurig onderzoek naar de ge-
grondheid dier aänspraken ingesteld geworden en berust
het ontzeggen daarvan alleen op gezegden van hoofden
en bevolking der Embahoestreek. Alleen de bewoners
van het Pöngkadangebied erkennen in zooverre de supre1)
Sedert de reorganisatie van het bestuur in 1896 is te Sasak (Sasan) een door
het Gouvernement bezoldigd Maleisch districtshoofd aangesteld.