
le c t*), maar hebben in zeden en gewoonten zeer veel gemeen
en sluiten ook huwelijken onder elkaar. Vooral dit laatste kan
als bewijs van stamverwantschap gelden, want bij de Oeloe-
A ra i’s der Malawi wordt aan het begrip endogamie (huwen
in den stam) nog zeer streng de hand gehouden.
De tegenwoordig in het Boven-M&lawigebied gevestigde
tak van den Ott-Danomstam had in het begin dezer eeuw
zijn bakermat in het Boven-Kapoewasgebied. Het zijn de
Dajaks door Veth in zijn Borneo’s westkust (deel I bl. 56)
onder den naam van Taman of Mantoewari (Oeloe-Arai) aan-
geduid. Op Borneo’s westkust hoorde ik ook wel eens de
meening verkondigen, dat het dezelfde Mantoewari Dajaks
zouden zijn, waarmede volgens Prof. Veth (deel II bl. 34) in
1823 door Hartmann geene betrekkingen konden worden
aangeknoopt. Korten tijd daarna moeten de Oeloe-Arai’s van
de Boven-Kapoewas gevlucht zijn voor een aanval der Kajan
Dajaks van Koetai, die toen onder hun stamhoofd Lidjoe (de
Napoleon der Dajaks) nagenoeg de geheele Boven-Kapoewas-
streek tot aan Shlimbau moeten hebben ontvolkt. De nu nog
längs de Ambalau (Embaloeh)-Kapoewas gevestigde stam
der Ambalau Dajaks moet zieh destijds alleen hebben weten
staande te houden; de overlevering zegt dat alle andere stammen
of voor Lidjoe gevlucht zijn, of geheel werden uitgemoord.
Met de Oeloe-Arai’s hebben zieh sedert eenige tientallen
van jaren de tot den algemeenen stam der Kajan’s behoo-
rende Gilang Dajaks vermengd. In vroegere tijden bewoon-
den zij het stroomgebied der S. Gilang, rechter zijtak der Malawi
; zij werden daar deels uitgemoord door zwervende Poe-
nan’s, de rest vluchtte naar de landstreek der Oeloe-Arai’s.
20. De Pangin Dajaks, die vroeger nabij de Mhlawibronnen
1) Zie omtrent de Ott-Danom’s der Z. en O. Afdeeling van Borneo het hoogst
belangwekkend reisverhaal van den Luit. Kol. d. Art. v. h. N. I. Leger, P. C. van
der Willigen, in afl. 4, jaargang 1898 van het tijdschrift van het Kon. Ned. Aard. Gen
het gebied der Djhngkarang, rechter zijtak van de Mölawi be-
woonden De aanhoudende overvallen der Poenan’sdeden ook
hen besluiten die onveilige oorden te verlaten. Zij splitsten
zieh toen in .2 takken, waarvan de grootste zieh in het stroomgebied
der Mandai (linker zijrivier der Kapoewas) vestigde
terwijl de kleinste tak het stroomgebied der beide Ellarivieren
(linker affluenten der Midden-Mölawi) tot woonplaats koos.
30. De Limbai Dajaks, sedert overoude tijden bewoners van
het Midden-Mhlawigebied; meer dan de andere stammen hebben
zij neiginggehad van woonplaatsen te verwisselen. Tegenwoordig
zijn hunne vestigingen längs de Malawi niet verder
stroomopwaarts dan het eilandje Moengoerang. Hooger op
worden zij niet geduld door de Ngangai D ajaks, omdatzij zieh
niet ontzien uitgestrekte woudstreken te raseeren, hetzij voor
aanleg hunner bouwvelden, hetzij voor inzameling van bosch-
producten.
Over ’t algemeen wordt bij de Mhlawi Dajaks in den stam
gehuwd (endogamie). De vijandige verhoudingen, welke
sedert overoude tijden tusschen de stammen onderling hebben
geheerscht, moesten er wel toe leiden, dat zij, ook wathet
aangaan van huwelijken betreft, nagenoeg niet met elkaar in
aanraking kwamen. Tegenwoordig wordt de endogamie nog
alleen zeer streng toegepast bij de in het bovenstroomgebied
gevestigde stammen ; zooals reeds werd medegedeeld sluiten
b.v. de Oeloe-Arai’s alleen huwelijken in den Ott-Danomstam.
Meer in de benedenlanden, waar de Dajaks veelvuldiger met
elkaar in aanraking komen en waar ook sinds vroegere tijden
niet zulk eene groote animositeit bestaan heeft en ook nu niet
bestaat, komt het huwen buiten den stam (exogamie) meermalen
voor, waardoor natuurlijk langzamerhand vermenging
plaats heeft.
Zoo hebben zieh b.v. de Boenjau Dajaks vermengd met