
westwaarts samenhangende met een plateauvormig zand-
steengebergte, dat zieh in den Bt. Toengoen tot 1 390 m.
boven den zeespiegel verheft en dat als uit honderden meters
hooge rotsblokken opgebouwd schijnt te zijn. De talrijke
spelonken en grotten, welke in die eigenaardige bergmassa
worden aangetroffen, dienen niet zelden aan zwervende
Poenanfamilien tot tijdelijk verblijf.
D e Lijang Koeboeng hangt eindelijk in noordelijke rich-
ting samen met den zoo vermaarden berg Tiloeng, den
heiligen berg voor alle Boven-Kapoewasstammen, waarheen
de zielen hunner afgestorvenen verhuizen en die geen enkele
Dajak zal wagen te beklimmen.
De Tiloeng, die een volstrekte hoogte van 1 1 12 m.
bereikt, is een reusachtig gevaarte van jong eruptief ge-
steente •— waarschijnlijk hornblende andesiet — dat met
zijn scherp getande kam en zijn op de meest grillige wijze
gevormde steile flanken, reeds op zeer verren afstand van
zijn nog met een dicht woud bezetten voet zichtbaar wordt
en dat als ’t ware de geheele sombere Boven-Kapoewas-
vlakte beheerscht.
D e B o v e n -K a p o e w a s v a n d e n o o r s p r o n g t o t
P o e t o e s SlBAU1).
De talrijke stortbeken, welke op den vorengenoemden
centralen bergknoop haren oorsprong vinden en die als
de Kapoewas-bronnen moeten worden aangemerkt, ontlasten
haar water na een betrekkelijk korten, woesten en onstui-
migen loop, deels door steile bergkloven, deels längs tien-
tallen van meters hooge rotswanden in een ongeveer 20 m.
breede en als met steenbanken bezaaide bedding, welke
l ) Een afstand van 237 km.
het begin van de later zoo mächtige Kapoewas-rivier vormt.
A ls een smalle zilveren streep kronkelt zieh dan de rivier
in een S-vorm längs de steile rotswanden, welke haar
aanvankelijk zeer eng en steenachtig dal begrenzen.
Kapoewas-Nikal (terugkeerende Kapoewas) noemen haar
in dit gedeelte de enkele SSribas Dajaks, die dit ook door
zwervende Poenan’s onveilig gemaakte brongebied nu en
dan van uit Sdrawak bezoeken om er boschproducten (vooral
ggtah) in te zamelen.
Vöor dat het personeel van den topographischen dienst
deze woeste streken voor ’t eerst betrad, had zieh nog
nimmer een der ons g e zag erkennende Dajaksche stammen
van West-Borneo in dit brongebied gewaagd. De onder
gewapend geleide ondernomen tochten naar die onveilige
oorden, waarbij van het ondergeschikt opnemerspersoneel
de grootst mogelijke energie werd gevorderd en die niet
dan ten koste van maandenlange ontberingen tot een goed
einde zijn kunnen worden gebracht, hebben echter aan de
tot de Westerafdeeling behoorende stammen van het Boven-
Kapoewasgebied als ’t ware den weg gewezen naar die aan
boschproducten nog zoo rijke landstreek, welke sedert dien
hoe langer hoe meer door de inzamelaars wordt bezocht.
Van bevaarbaarheid der Kapoewas-Nikal is geen sprake,
want de bedding heeft een enorm verval en vormt een
aaneenschakeling van kleine watervallen, rotsbanken en
stroomengten, waardoor het water zieh met woest geweld
een weg baant. Eerst van a f den zuidelijken voet van den
met de Sferawaksche grensketen samenhangende G. Djdmoeki,
kan, bij günstigen waterstand, van de rivier als waterweg
worden gebruik gemaakt. De aldaar 50 m. breede Kapoewas
wordt door de inheemsche bevolking onder den naam van
Soengai Koheng aangeduid • de bedding heeft 249 m. volstrekte
hoogte.