over dezen kleibodem voeren, zijn in den drogen tijd
vrij g ° ed begaanbaar, maar reeds na weinige regens zeer
glibberig.
Het plaatsje Sëmitau aan den linker Kapoewasoever,
de standplaats van den besturenden ambtenaar, is al zeer
weinig beteekenend. De geheele nederzetting bestaat toch
slechts uit het particulière woonhuis van den contrôleur
met eene wachtpost voor de pradjoerit’s, uit een rij een-
voudige Maleische woningen en uit eenige kleine en zeer
armoedige Chineesche toko’s.
In vroegere jaren moet Sëmitau eene belangrijke neder
zetting van Rambai Dajaks geweest zijn; de komst van
den contrôleur deed echter de oorspronkelijke bewoners
geleidelijk naar de aangrenzende heuvelterreinen verhuizen,
zoodat Sëmitau thans niets meer is dan eene zeer onbe-
langrijke kampoeng, waar in hoofdzaak nog slechts het
personeel van den besturenden ambtenaar en de pradjoerit’s
met hunne gezinnen gevestigd zijn.
De Sëbëroewang rivier, welke haren naam gegeven heeft
aan het middendeel van het Gouvernements gebied, vindt
haren oorsprong op de noordelijke en westelijke hellingen
■van den reeds vroeger genoemden 900 m. hoogen Bt. Oejan,
doorsnijdt dit gebied in algemeen westelijke richting door
een betrekkelijk smal lengtedal en mondt een paar bochten
beneden Sëmitau in de Kapoewas uit.
Bij gemiddelden waterstand is de Sëbëroewang van af
hare monding tot aan de Dajaksche nederzetting Sëdjiram
bevaarbaar met prauwen van ± 2 kojang laadruimte ; stroom-
opwaarts eischt dit traject 5 à 6 uren, stroomafwaarts kan
het in 2 a 3 uur worden afgelegd. Bij laag water kan
men die plaats echter alleen met kleine sampan’s bereiken,
want de vele boomstammen in de niet meer dan 20 à
25 m. breede, ondiepe bedding maken het dan onmogelijk
om zelfs van de kleinste bidar’s gebruik te maken.
In haren benedenloop heeft de Söböroewang eene modderige
bedding en zeer läge en vlakke oevers, welke
geheel met hoogstammig bosch zijn bezett het aangrenzende
terrein is laag en wordt bij hoogen waterstand in
de Kapoewas dikwijls geheel geinundeerd.
Boven Sfedjiram, op welke plaats tot voor körten tijd
eene Roomsch-Katholieke missie gevestigd was, kan alleen
met weinig diepgaande, kleine en niet overdekte vaartuigen
van het vaarwater worden gebruik gemaakt. De bedding
is daar veelal zandig, doorgaand zeer ondiep en niet meer
dan 10 a 15 m. breed, terwijl öp tal van plaatsen groote
en kleine steen- en grindbanken en omgevallen boomstammen
nagenoeg de geheele breedte der rivier versperren. Bepaalde
stroomversnellingen komen in de Söböroewang nergens voor.
De reis van Sfedjiram tot aan de Chineesche nederzetting
Pijang, van waar verder stroomopwaarts nog slechts over
een afstand van een paar k.m. met zeer kleine sampan’s
van den waterweg kan worden gebruik gemaakt, kan in
dag worden g ed a an ; stroomafwaarts heeft men voor
dit traject on der günstige omstandigheden hoogstens een
dag noodig.
Van a f het hiervoren genoemde Pijang leidt een vrij
goed voetpad over de aldaar 200 m. hooge waterscheiding
tusschen de Shbhroewang en de Embahoe, bekend onder
den naam van Lenggang Bödoengan, naar de in het bron-
gebied van de Embahoe gelegen nederzettingen van Sö-
limbau Dajaks, Bönoewang en Gaäng, van waar verder te
water längs de S. Gaäng en de S. Töpoewai de Embahoe
kan worden bereikt. Van dezen weg wordt door de Embahoe
bevolking bij voorkeur gebruik gemaakt om zieh
naar het SöbSroewanggebied te begeven.
Het aan den rechter Söböroewangoever gelegen terrein,