
te dikwijls voorkomen, zijn bij de Ka jan’s geheel in on-
bruik gemaakt.
Overigens zijn zij nog zeer behoudend, zoowel op hun
kleeding, als in hun levenswijze, geloof, enz.
Van godsdienst is bij hen nog geen sprake, want zij
aanbidden geen goden.
Evenals de meeste overige Dajaksche stammen, houden
zij er echter tal van goede en kwade geesten op n a ; de
hulp van de goede geesten schijnen zij alleen noodig te
hebben tot neutraliseering van het kwaad, waarmede zij
door de kwade geesten worden bedreigd.o o Hun eeredienst
openbaart zieh, zooals bekend, vooral in het shamanisme,
in het houden van offerfeesten en in tooverij.
Niettegenstaande zij ook in den eeredienst nog zeer
conservatief zijn, begint toch de Islam merkbaar zijn in-
vloed op hen te doen gelden.
Verscheidenen verzaakten reeds hun animistisch geloof
en gaven gehoor aan de lokstem van de voor den Islam
Propaganda makende Maleiers, die hunne nederzettingen
bezoeken. Zelfs de oudste zoon van Akam Igau werd
eenige jaren geleden, met volle toestemming van zijn vader,
afvallig van het geloof zijner stamgenooten en schijnt tegen-
woordig zelfs een zeer trouwe volgeling van den Profeet te zijn.
Het treurig verschijnsel, dat zieh in Borneo bij de meeste
Dajaksche stammen openbaart, n. m. de vermindering van
hun zielental, valt helaas ook bij de ons zoo trouwe Ka jan’s
waar te nemen.
Vermoedelijk wordt hiertoe in niet geringe mate bijge-
dragen door de schrikbarende wijze, waarop de Syphilis
onder hen woedt, een kanker, die, volgens deskundigen,
een groot deel der Boven-Kapoewas bevolking, zoowel D a jak
s als Maleiers moet hebben geinfecteerd.
De Boengan Dajaks. Hiervoren werd reeds medegedeeld,
dat de nederzettingen der Boengan Dajaks gelegen zijn aan
de S. Boelit, een linker zijtak van de Boengan.
Het zielental hunner twee vestigingen Soengai Hangai
en Batoe Aseh kan op niet meer dan 75 worden ge-
raamd.
Zij behooren tot den mächtigen stam der Pönihing’s of
Pönhing’s van het Boven-Mahakamgebied en erkennen het
gezag van de Pbnihinghoofden Amoen Lirang en K a ja van
de Sbpoetan, een zijtak der Kaso, voorname zijrivier van
de Mahakam.
T e midden van den Pönihingstam woont ook een tak
van den Kajanstam, onder de hoofden Kwing Irang en
Masoeling, die verwant zijn aan de MSndalam Ka jan’s en
met de Pbnihing’s op zeer vriendschappelijken vaet ver-
keeren.
De Boengan Dajaks beschouwen zieh als de eenige
rechthebbenden op het geheele Boengangebied, waarin
alleen zij boschproducten zouden mögen inzamelen. Dit
vermeende recht heeft tot voor körten tijd verscheidene
malen tot verwikkelingen aanleiding gegeven, omdat zij zieh
zelfs niet ontzagen om vreemdelingen te snellen, die zieh
tot het inzamelen in hun zoogenaamd territoir waagden.
Om verder snellen te voorkomen, heeft het bestuur toen
de Boenganstreek voor vreemde inzamelaars gesloten, door
welken maatregel de Boengan’s in hun vermeend recht
gehandhaafd zijn geworden.
De Boengan’s leggen zieh reeds eenigszins op landbouw
toe en hebben in de nabijheid hunner zeer primitieve nederzettingen,
eenige kleine ladang’s. Hun hoofdvoedingsmiddel
is echter de sagoe, verkregen uit den ransaupalm; jacht
en vischvangst leveren hun verder het noodige voedsel
op en de inzameling van boschproducten draagt er vooral