
de O. I. Compagnie erkend, want den 20en October werd in
de toen door den opperkoopman Paravicini met den Sultan
van Bandjermasin gesloten overeenkomst o. m. de belofte ge-
daan van door de Compagnie te verleenen hulp bij het her-
overen van enkele afvallige gewesten, w. o. ook Lewei
(Lawai), waarmede het stroomgebied der Pinoh wordt be-
doeld. Het schijnt echter dat die hulp later niet werd ver-
leend. Eenigen tijd daarna, moet door den vorst van Bandjermasin
in overleg met de Pinohhoofden zijn vastgesteld, dat
in verband met den zeer verren afstand tusschen Bandjermasin
en de Pinohstreek, de verschuldigde cijns niet meer naar eerst-
genoemde plaats zoude moeten worden opgebracht, maar be-
hoorde te worden afgedragen aan den vertegenwoordiger van
Bandjermasin te Kota Waringin.
Volgens de overlevering1) moeten de rechten van Kota
Waringin op de Pinohlanden. gegrond zijn op de hulp door
genoemd rijk tegen het naburige Sintang verleend. Lawai
sloot toen met Kota Waringin een verbond, dat op koperen
tafelen werd gegraveerd en waarbij het op zieh nam eene jaar-
lijksche schatting te betalen en de keuze der hoofden door
Kota Waringin te doen bevestigen. Evenals het elders op
Borneo is gegaan, zal tot die Suprematie ook wel de grond-
slag zijn gelegd door aanhuwelijking, zoomede door de rechten
op de hasil van de Dajaksche stammen, die geleidelijk van
uit Kota Waringin naar het Pinohgebied verhuisden. Zeker is
het intusschen dat het Sintangsche rijk er steeds naar ge-
streefd heeft zijn invloed in de Pinohlanden zooveel mogelijk
uit te breiden, hetgeen het onvermijdelijk gevolg was van het
toenemend aantal huwelijken tusschen de bewoners van die
beide landen, zoomede van de aanspraken, die Sintang kon
doen gelden op de hasil van de Dajaks, die van uit Sintang
naar de Pinohstreek verhuisden.
i) Zie Veth’s Borneo’s Westerafdeeling, Deel I, Inleiding en blz. 264.
De invloed van Kota Waringin moet echter steeds veel
grooter zijn geweest dan die van Sintang. De hoofden en de
bevolking der Pinohstreek waren toch op den duur eerder ge-
neigd het gezag van Kota Waringin te erkennen, omdat dit,
in verband met de moeilijke bereikbaarheid van hun land van
uit de Z. en O. Afdeeling, al zeer weinig drukkend kon zijn,
terwijl het nabij gelegen Sintang zijn gezag veel gemakke-
lijker kon doen gelden. Bovendien kwam de Suprematie van
Kota Waringin, dat zieh ook vroeger zeer weinig met de bin-
nenlandsche aangelegenheden van het Pinohsche schijnt te
hebben bemoeid, eigenlijk alleen neer op het betalen van een
cijns van i \ boengkal goud1) van de opbrengst der door de
van Kota Waringin afkomstige Dajaks verschuldigde belas-
tingen. Die cijns moest als huldeblijk jaarlijks bij toerbeurt
door een van de Pinohhoofden in Kota Waringin aangeboden
worden en de vorst g a f dan eenige kleine tegengeschenken.
De band tusschen de hoofden der Pinohstreek en Kota Wa-
ringin werd echter langzamerhand losser; de aangeboden hoe-
veelheid goud werd gedurig minder en reeds sedert het begin
der vorige eeuw moet zelfs het opbrengen van cijns geheel
achterwege zijn gebleven. Kota Waringin, dat de middelen
miste om zijn gezag te doen gelden, legde zieh bij het onver-
mijdelijke neer en in de Pinohstreek namen de hoofden geleidelijk
het air van zelfstandige radja’s aan.
In naam bleef men echter zeer gaarne de Suprematie van
Kota Waringin erkennen, ja de Pinohhoofden beriepen zieh
zelfs op die afhankelijkheid, wanneer zij hunne zelfstandig-
heid op de eene of andere wijze bedreigd zagen. Zij vonden
dan ook gedurende tientallen van jaren in die schijn-supre-
matie het middel om zieh aan de interventie van de besturende
ambtenaren der Westerafdeeling van Borneo te onttrekk^n,
1) In het Kota Waringinsche vernam ik, dat de door de Pinohhoofden op te brengen
cijns oorspronkelijk bepaald was op 1 flesch gevuld met stofgoud.