
is nog Kfebijau door een voetpad verbonden met de aan
de Töbaoeng gelegen Dajaksche vestiging SSmangoet.
Langs de oevers der Söbilit worden alleen Maleische
nederzettingen aangetroffen ; te Kebijau, zoomede te Nangah
Ingai houden zieh echter ook eenige Chineezen op, die
daar goudparit’s bewerken.
D e affluenten der Sfebilit, zooals de Sirah, Toetoop,
Ansoh, Paseh, SSbilit anak en Toewak zijn alle onbedui-
dende stroompjes, welke van af hare mondingen alleen
over korte afstanden met sampan’s kunnen worden bevaren.
De aan hare monding 50 m. breede Soeroek, de tweede
hoofdbronrivier der Boenoet, is met kleine bidar’s be-
vaarbaar tot aan de uiterste Maleische nederzetting Pöpah;
duur der reis stroomopwaarts bij günstigen waterstand
25 dag.
Nabij die kampoeng wordt in de bedding een nagenoeg
2 k.m. lange stroomversnelling — de rijam’s Makai en
Tahoe — aangetroffen, welke het verder opvaren met
groote roeivaartuigen belet. Met kleine sampan’s kan dan
de rivier nog stroomopwaarts worden gevolgd tot 2 k.m.
boven de monding der beek Bijang, waar de niet met
vaartuigen over te trekken rijam Gbsagas een verder opvaren
onmogelijk maakt.
Van af hare samenvloeiing met de TSbao.eng tot aan
de monding van den linker zijtak MSntöbah, stroomt de
rivier in tal van bochten längs de zuidgrens van de Boven-
Kapoewasvlakte; de bedding is daar flauw hellend, zandig
en zonder stroomversnellingen ; de oevers zijn laag en vlak
en met hoog geboomte bezet.
Verder tot Pbpah zijn de oevers vrij hoog en steil en
komen uitgestrekte grindbanken en enkele kleine stroomversnellingen
in de bedding voor, zoodat dit traject bij zeer
lagen waterstand ook alleen met kleine sampan’s kan worden
afgelegd. T o t nabij de Maleische nederzetting Poenggoe
zijn de oevers grootendeels bebouwd ; ook de aangrenzende
terreingedeelten, zoomede de zuidelijke hellingen van den
Bt. Lijang Soenan — een zandsteengebergte, dat zieh tus-
schen de Soeroek en Kalis tot 986 m. boven den zee-
spiegel verheft — zijn veelal tot ladang’s ingericht.
De bevolking dezer over ’t algemeen vruchtbare land-
streek bestaat uit Maleiers en uit Soeroek D a ja k s ; de
laatsten wonen in zeer kleine pondok’s, geheel verspreid in
de bouwvelden.
De Mfentfibah, de voornaamste (linker) zijtak der Soeroek,
heeft aan hare monding eene breedte van 40 m., welke al
vrij spoedig tot 15 a 20 m. afneemt.
De rivier is met kleine sampan’s bevaarbaar tot aan de
monding der beek Ribang, nabij de laatste Dajaksche
vestiging Nangah Ikkijo, welke van af de monding der
Mbntöbah bij günstigen waterstand in 3 dagen kan worden
bereikt.
In het bevaarbaar gedeelte der bedding komen uitgestrekte
zand- en grindbanken en ook eenige rijam’s voor,
doch bij niet al te lagen waterstand zijn die zonder be-
zwaar over te trekken.
T o t aan de Dajaksche vestiging Nangah Dapan zijn
de oevers laag en vlak en veelal bebouwd; meer stroomopwaarts
worden ze spoedig hoog en steil en zijn met
uitzondering van enkele kleine bebouwde gedeelten nabij de
Dajaksche nederzettingen geheel met zwaar geboomte bezet.
Evenals in het Soeroekgebied liggen ook in dat der
Mfentfebah de huizen der Dajaks grootendeels verspreid op
de nabij de rivier gelegen heuveltoppen, die tevens tot
bouwvelden zijn ingericht.
Ten zuiden van het vroeger genoemde Nangah Ikkijo
en daarmede door een voetpad van ruim 3 k.m. lengte