
>11
die evenals het overig deel der bevolking door landbouw,
handeldrijven, enz. aan den kost trachten te komen. Ook
de vorst van Pijasa moet met ladangbouw, vischvangst
en handeldrijven in zijn onderhoud trachten te voorzien,
want bijzondere inkomsten van zijne onderdanen heeft hij
niet, terwijl hij zieh evenmin in het genot eener schade-
loosstelling van het Gouvernement mag verheugen.
De rijkssieraden van Pijasa bestaan uit de reeds hier-
voren genoemde kris, afkomstig van Modjopahit, bekend
onder den naam van Mata Idjau, van welke, volgens be-
weren, nog slechts een dergelijk exemplaar zoude bestaan,
dat in het bezit moet zijn van den Sultan van Djokja;
een pinggan (aarden schotel) van i m. middellijn, waarbij
vier zeer kleine schoteis (anak pinggan) behooren en een
pinggan van \ m. middellijn met drie anak pinggan.
De aarden schoteis worden in den grond bewaard en
wanneer ze bij zeer plechtige gelegenheden aan den volke
worden vertoond, mag dit hoogstens gedurende een dag
geschieden, want als ze langer boven de aarde zouden
blijven, zoude een hevige orkaan over het rijk lösbarsten;
ook loopen de meest curieuse verhalen aangaande de anak
pinggan, welke in den grond steeds denzelfden kant naar
den moederschotel gekeerd hebben, omdat ze het vermögen
bezitten zieh zelf om te wentelen, wanneer ze op verkeerde
wijze mochten zijn geplaatst.
Het in den grond bewaren (begraven) van kostbaar-
heden, is een gebruik, dat op Borneo’s westkust bij ver-
schillende Dajaksche stammen aangetroffen wordt en dat
vermoedelijk dateert van den tijd, toen de verschillende
stammen op zeer gespannen voet met elkaar verkeerden
en men de kostbaarheden in de huizen niet veilig achtte
tegen de brand-, roof- en sneltochten van vijandelijke
stammen. Op dit eigenaardig gebruik, dat tegenwoordig