
matie van Sölimbau, dat zii door *' den tegOf enwoordicoren
panfembahan een overwegenden invloed laten uitoefenen
op de keuze der kampoenghoofden.
De Pfengkadanbevolking schijnt vroeger metterwoon ge-
vestigd te zijn geweest aan de Pgnöpijan; zij was toen
bekend onder den naam van Orang Bbboewa, welke naam
nu nog in de PSngkadankampoeng „Boewah” terug te
vinden is. Omtrent den oorsprong der ondergeschiktheid
van de vroegere Bbboewa Dajaks aan den vorst van
Sölimbau, verhaalt men nu het volole n de *•
Radja A b an g Koenjäu van Sfilimbau was door zijn
huwelijk met eene vrouw der BSboewa Dajaks in nauwe
betrekking tot dien stam g e ra a k t ; in verband hiermede
werd in belangrijke bestuursaangelegenheden eerst na ge-
meenschappelijk overleg eene beslissing genomen en men
had ook een offensief en defensief verbond aangegaan
tot het verleenen van bijstand in tijden van oorlog. Eeni-
gen tijd later werden de BSboewa Dajaks door die van
de Embaloeh aangevallen, bij welke gelegenheid een
hunner huizen in de asch werd gelegd. Aanvankelijk
namen de Böboewa’s geen weerwraak, maar toen ver-
scheidene jaren later een te Sintang verblijf houdende
Embaloeh Dajak voor eeriige dagen te Sblimbau vertoefde,
werd hij aldaar door lieden van Bbboewa vermoord. De
oude pangeran ratoe van Sintang was over dien op een
zijner onderdanen gepleegden moord zoo verstoord, dat
hij met een gewapende macht de Kapoewas opvoer om
de Bfeboewa’s te gaan tüchtigen. De Bbboewa Dajaks
riepen natuurlijk de hulp van Sölimbau in, die toegezegd
werd. Toen nu de pangeran van Sintang met zijne vloot
te Sölimbau aankwam, stelde Raden Soeta aldaar voor,
de patih (bloedgeld) en de op te leggen boete voor de
Bbboewa s te zullen betalen, indien van hunne tuchtiging
zoude worden afgezien. Pangeran Ratoe van Sintang
nam hiermede genoegen en trok na ontvangst van het ver-
schuldigde af. Daar nu echter de Böboewa’s niet in Staat
waren de hun door Sölimbau voorgeschoten gelden terug
te betalen, moesten zij wel — zooals toen gebruikelijk was —
de Suprematie van Sölimbau erkennen en werden aan dat
rijk schatplichtig. De later door Pangeran Mohammad
Ab as bewerkte overgang tot den Islam van de Böboewa
Dajaks heeft dezen in nog nauwere betrekking tot Sölim-
bau gebracht en tot nu toe heeft de vorst van Sölimbau,
vooral op godsdienstig gebied, zeer veel invloed op de
tegenwoordige Pöngkadanbevolking.
Als middelen van bestaan der Embahoe Maleiers kun-
nen aangemerkt worden :
1. rijstcultuur op droge velden, op dezelfde primitieve
wijze als elders door de Maleiers geschiedt; mislukking
der oogsten en rijstgebrek komt ook in de Embahoe-
streek veelvuldig voor.
2. het inzamelen van boschproducten in het brongebied
der Embahoe; de afvoer dier producten heeft uitsluitend
naar Djongkong plaats. Volgens mededeeling van de te
Djongkong gevestigde Chineezen, bedraagt de jaarlijksche
afvoer niet meer dan ± 1 0 0 pikol rotan van zeer inferieure
kwaliteit en ± 2 pikol götah, zoodat de inzameling van
boschproducten niet veel te beduiden heeft.
2,. het wasschen van alluviaal goud in de beddingen
der kleine beken en het bewerken van enkele goudparit’s.
Volgens de Chineesche handelaren te Djongkong, die al
het goud uit de Embahoestreek opkoopen, wordt jaarlijks
niet meer dan ± 100 thail (5,5 k .g .j goud gewonnen, verlegen
woordigende eene handelswaarde van 5 ä 6 duizend
gülden. Het Embahoegoud is licht van kleur ; waarschijnlijk
is het sterk met zilver vermengd.