
De talrijke nevenrivieren der Möndalam zijn slechts over
onbeduidende afstanden met kleine sampan’s bevaarbaar.
De eenige bewoonde plaatsen in den benedenloop zijn
de Kajan-nederzettingen Tandjoeng Karang en Pagoeng,
gezamenlijk met circa io o o zielen en een kleine vestiging
van Taman Dajaks van 25 zielen. In den bovenloop houden
zieh voorts enkele Poenan gezinnen op en aan den rechter
zijtak Samoes, die niet ver van de monding der Möndalam
in die rivier uitwatert, worden nog een is o ta l zwervende
Boekat gezinnen aangetroffen.
De Sibau (rechts). De te Poetoes Sibau in den hoofd-
stroom uitmondende Sibau heeft eveneens hare bronnen
op de zuidelijke hellingen van het Boven-Kapoewasge-
bergte. Zij doorstroomt in algemeen zuidelijke richting een
nagenoeg woeste landstreek, ingenomen door de met de
noordelijke waterscheiding samenhangende läge bergrug-
gen, die zieh tot aan d e . groote Boven-Kapoewasvlakte
uitstrekken.
De rivier is in zooverre belangrijk, dat zij een der wegen
vormt naar de Batang-Rhdjang streek (Sbrawak). De Söra-
waksche Batang-Loepar’s maken dan 00k veelal van dien
weg gebruik om zieh naar West-Borneo te begeven.
De breedte der Sibau komt nagenoeg met die der
Möndalam overeen. De bedding is echter veel ondieper
en is vooral in den bovenloop op tal van plaatsen ver-
sperd door vastgeraakte boomstammen, welke voornamelijk
het afvaren zeer bemoeilijken.
Van a f de monding tot ter hoogte van den linker zijtak
Djoet Bfesar — ongeveer 4 dagen roeiens stroomopwaarts —-
is de rivier in günstige omstandigheden met vrij groote
roeivaartuigen bevaarbaar; hooger op kan alleen van kleine
boeng’s worden gebruik gemaakt, want tot aan de monding
der Djbnai — een traject van 3 dagen stroomopwaarts —
komen tal van groote rijam’s in de bedding voor, die niet
dan met zeer veel inspanning kunnen worden overgetrokken.
De weg naar Särawak voert verder längs den rechter
zijtak DjSnai, die • slechts over körten afstand voor kleine
vaartuigen geschikt is en die, in verband met de 3 ä 6 m.
hooge watervallen, welke in de bedding worden aangetroffen,
grootendeels te voet door de ondiepe bedding moet
worden gevolgd.
Een voetpad van 2 k. m. lengte voert eindelijk over de
aldaar 589 m. hooge waterscheiding naar de Batoe-Loepe,
een kleine affluent van de Batang-Rödjang, van welke beek
reeds op 1 k.m. afstand van de waterscheiding als water-
weg kan worden gebruik gemaakt.
In den benedenloop der Sibau zijn de oevers meerendeeis
laag en vlak, ja zelfs hier en daar moerassig; hooger op
worden ze hoog en steil en in het brongebied bestaan de
oeverwanden niet zelden uit hooge rotsmuren. Bebouwing
wordt alleen längs den benedenloop aangetroffen; overigens
zijn zoowel de oevers als de aangrenzende terreinen nog
geheel met oorspronkelijk woud bezet.
Tot voor körten tijd woonde de bevolking der Sibau,
bestaande uit een 300tal Taman Dajaks, zeer verspreid in
kleine nederzettingen, waarvan de verstafgelegene van at
de monding in 1 dag te bereiken w a s ; tegenwoordig woont
echter de geheele bevolking vereenigd in de uit een viertal
huizen bestaande nederzetting Poelau Djoeloe, ongeveer
6 uur roeiens stroomopwaarts van Poetoes Sibau.
Reeds na weinige regens kenmerkt zieh de Sibau door
een geweldigen stroom; van een stroomopwaarts gaan kan
alsdan niet de minste sprake zijn en er schiet weinig anders
over dan kalm a f te wachten totdat het water weder
gezakt is, een maatregel, waartoe men in het Boven-Kapoe