
het stroomgebied der rivier van Embahoe. Het geheele
Empananggebied werd toen tevens aan Sfelimbau toegewezen.
Bij gemis aan deugdelijke kaarten konden de nieuwe
grenzen natuurlijk alleen globaal worden omschreven; later
bleek zelfs, dat die omschrijving hier en daar onjuist was.
Sfelimbau bleef echter aanspraak maken op de Suprematie
over de landstreek, bewoond door de Embahoe-, Pöng-
kadan-, Pönjaki en Bhboewastammen, dus over het stroomgebied
der Embahoe riv ie r ; daar echter de rechten op die
stammen niet afdoende konden worden bewezen en 00k het
grootste deel der Embahoebevolking die rechten niet wilde
erkennen, werd die landstreek eenvoudig als direct Gou-
vernements-grondgebied aangemerkt.
Eenige jaren geleden heeft men nog, in verband met
het algemeen beginsel om de geheele landstreek, oost-
waarts van Sintang en ten noorden van de Kapoewas,
tot direct Gouvernements-grondgebied te verklären, po-
gingen in ’t werk gesteld om het Empananggebied aan
het Gouvernement te doen afstaan, in ruil voor de Embahoe-
streek, waartoe de Panömbahan van Sölimbau zieh 00k zeer
gaarne bereid verklaarde, doch die pogingen hebben schip-
breuk geleden op den onwil der Embahoebevolking om
onder het g e zag van Sölimbau te komen. A lle overige
grensgeschillen zijn hierdoor 00k onopgelost moeten blijven
en tot nu toe moet steeds met de gebrekkige regeling van
1880 worden volstaan.
D e oppervlakte van het landschap SSlimbau — de
grensregeling van 1880 als grondslag voor de berekening
aannemende bedfaagt circa 1800 k.m.2 of 32,7 □ g.
mijlen en komt dus nagenoeg met die der provincie Zeeland
overeen.
Evenals alle andere Boven-Kapoewaslandschappen is 00k
Sölimbau zeer siecht b e vo lk t; volgens de opgave van den
vorst, bedroeg toch in 1895 het zielental van het geheele
rijk niet meer dan 2187, w-°- 5^6 Maleiers en 1621 Dajaks,
dus slechts 1,2 inwoner per k .m .2).
De van het eigenlijk territoir van Sölimbau geisoleerd
gelegen Empanangstreek, omvat in hoofdzaak het stroomgebied
der Empanangrivier met hare belangrijke zijtakken
Kantoe en Ensana.
De Empanang ontvangt haar water van de zieh een
weinig ten zuiden van de Shrawaksche grensketen verhef-
fende bergtoppen Toetoop en T o eg ak en stroomt in algemeen
zuidoostelijke richting door een bijna geheel met
oorspronkelijk woud bezet, flauw golvend terrein naar het
merengebied, waar zij zieh in de Tawang ontlast.
In hären benedenloop heeft de Empanang eene breedte
van 50 m., welke tot aan de monding der Kantoe gelei-
delijk afneemt tot 20 m.; de diepte wisselt a f van 3 tot
1 m.; de oevers zijn laag, vlak en moerassig. T o t een
weinig benedenstrooms van de Kantoemonding is het ver-
val der bedding hoogst onbeduidend, zoodat hooge waterstanden
in de Kapoewas veelal een aanmerkelijke rijzing
van het water in de Empanang ten g evolge hebben. Stoom
barkassen kunnen alsdan een groot deel van den benedenloop
opvaren; groote roeivaartuigen kunnen echter te allen
tijde Nangah Kantoe bereiken, voor welk traject stroom-
opwaarts roeiende, bij gewonen waterstand, drie dagen
gevorderd wordt. Nabij de Kantoemonding en 00k verder
de Empanang hooger op, komen evenals in de Kantoe,
welke hare bronnen heeft op de zuidelijke hellingen van
het Särawaksche grensgebergte, verscheidene kleine stroom-
versnellingen voor, die echter zonder veel bezwaar kunnen
worden overgetrokken.
De breedte der Boven-Empanang, zoomede die van de
Kantoe, bedraagt niet meer dan 10 ä 15 m.; de beddingen