
houdt m. i. alleen hiermede verband, dat men die stammen
geheel vrijgesteld had van het opbrengen van belasting.
Overigens heeft de praktijk in zake de in het Boenoetsche
contract opgenomen verbodsbepaling zeker afdoende ge-
sproken, want reeds drie jaar na het sluiten van dat contract
moest A b an g Telia, wegens lastgeving tot moord,
verband houdende met het niet voldoen van belasting door
Dajaks, die in zijn gebied boschproducten hadden inge-
zameld — het opleggen van die belasting was nog boven-
dien ongeoorloofd — uit zijn rijk worden verbannen en
zijn, thans aan het bewind zijnde, zoon, die den grooten
handelsgeest schijnt te missen, waardoor zijn vader zieh
moet hebben onderscheiden, verkeert zelfs in min of meer
behoeftige O omstandiögheden.
De hiervoren bedoelde schatplichtigheid der O eloe Soengai
Dajaks bepaalt zieh tot een paar zeer oude adat gebruiken
en w e l :
1. het betalen van 20 reaal mas (± 6 0 dollars) poepoe,
telkenmale als den vorst een kind geboren wordt.
D e vorst moet dit door den gezamenlijken stam op te
brengen bedrag, door een zijner naaste verwanten in ont-
vangst doen nemen; brengen doet men het hem niet. Het
schijnt, dat de Oeloe Soengai Dajaks in de laatste jaren
minder willig zijn geworden om aan de adat te voldoen,
ten minste het innen der poepoe schijnt tegenwoordig 00k
al met moeilijkheden gepaard te gaan.
2. het betalen van 100 gulden bij het aangaan van
een huwelijk buiten den stam; in de trouwens hoogst zeld-
zame gevallen van exogamie wordt aan het opbrengen
van de daarop gestelde belasting streng de hand gehouden.
D e voornaamste nederzettingen der Soeroek Dajaks1) z ijn :
1) De tusschen haakjes geplaatste getallen duiden het aantal pintoe’s van elk hu-is aan.
längs de Soeroek, Landau Hidjoek (6), Tanggai (5),
Tandjoeng (5) en Nangah' Poetih (8); tusschen de Soeroek
en de Möntfebah, Entoekoen (30), en Kfedahang (5), beide
aan de S. Pbngkasan; aan de beek Mönarin, Landau
Gada (12) en aan den noordelijken voet van den top SS-
karoeng, Oeloe Mferipang (16). De overige kleinere nederzettingen
liggen in de bouwvelden verspreid.
Zooais reeds bij de beschrijving der stammen van het
Mandaigebied werd medegedeeld, worden nog twee nederzettingen
van Soeroek Dajaks in de Boven-Kalis aange-
troffen, t. w. Nangah Boera (12) en Lokoen Baki (10);
deze huizen staan 00k onder het bestuur van Boenoet.
De huizen der Soeroek’s zijn over ’t algemeen zeer siecht
en vuil. Entoekoen, het voornaamste huis, Staat op 8 m.
hooge wildhouten palen, heeft een omwanding van ge-
vlochten bamboe en is met boomschors g e d e k t ; het wijkt
overigens niet van de gewone Dajaksche bouworde af.
De voornaamste huizen der MfentÖbah Dajaks z ijn : längs
de MfentSbah, Nangah-Dapan (2), Nangah Moeroeh (8),
Nangah Djfelihai (10) en de uiterste nederzetting Nangah'
Ikkijo (18); längs de Thnoengoen, Rabang Soempa (15);
längs de Töbaoeng, Nangah Lfematak (8) en Loepa Djawit
(20); tusschen de Töbaoeng en de Mfentöbah, Oeloe Tihang
(4), Mfentfenoeng (4), Kodidang (8) en MSnala (5); tusschen de
MSntbbah en de Soeroek, te bereiken van uit de beken Asoeng
en Bija, Tintin Töngirin (4) en Boekit Harang (18); de
overige kleinere huizen liggen in de bouwvelden verspreid.
T o t voor een is ta l jaren bewoonden de Mäntöbah Da-
jäks 00k het stroomgebied der Sfebilit, linker zijtak der
T&baoeng. De aanhoudende veeten — en de daaruit voort-
vloeiende sneltochten — met den naburigen stam der Em-
baloeh’s deden hen echter besluiten zieh van de Söbilit terug
te trekken.