
de Boven-Kapoewas voor het eerst door ons bezocht. De
Regeeringscommissaris Hartmann sloot toen het eerste
contract met Sölimbau (15 November 1823). Dit contract
was in 13 artikelen vervat. Het behelsde in hoofdzaak:
erkenning van het N. I. Gouvernement als opperheer;
afstand van het landschap als een vrij leen aan den vorst
van Shlimbau, met belofte van bescherming van den vorst
en zijne nakomelingen in de waardigheid van Pangeran
en onder voorwaarde van het niet sluiten van verbonden
met andere Mogendheden; belofte van den vorst om
grond a f te staan tot het bouwen van versterkingen en
levering der voor dien bouw benoodigde materialen;
regeling van de troonsopvolging; belofte van den vorst
omtrent alle zaken in overleg te treden met den Resident
; erkenning door den vorst van alle vreemdelingen
als onderdanen van het Gouvernement ; afstand aan het
Gouvernement van alle mijnen, pachten, tollen, hoofdgelden,
enz., zullende de opbrengst daarvan gelijkelijk onder den
vorst en het Gouvernement worden verdeeld; belofte om
het koppensnellen tegen te g a a n ; enz.
A b an g Telia, die gehuwd was met eene zuster van den
vorst van Silat, hielp dezen de Silat Dajaks -te onder-
werpen; later bevochten zij gezamenlijk nog met succes
de Palin Dajaks. Overigens was de verhouding van Shlimbau
met de Boven-Kapoewas stammen zeer goed ; A b an g Telia
huwelijkte zelfs zijne dochter aan het Kajanhoofd Kam Djhnau
uit. Zijn bestuur kenmerkte zieh weder door herhaalde aan-
vallen der Batang-Loepar s op Shlimbau; met hulp van
Sintang, Silat en van de Dajaksche stammen der Boven-
Kapoewas slaagde hij er echter in die beruchte snellers
weder naar de Batang-Loepar rivier te verjagen. Eindelijk
had 00k tijdens zijn bewind de stichting van Boenoet
plaats door A b an g Barita, gehuwd met zijn dochter Phtimah.
A b an g Telia werd omstreeks het jaar 1830 opgevolgd
door zijn neef Pangeran Hadji Mohammad Abas, die ge-
durende 48 jaar aan het bewind bleef. Door den assistentresident
van Lijnden werd 5 December 1847 met hem en
den Kijai van Pijasa gezamenlijk een soort van contract
aangegaan, dat in 6 artikelen was vervat en in hoofdzaak
hetzelfde behelsde als het contract van 1823, doch dat
evenmin als dit laatste werd nageleefd.
Gedurende het bestuur van dezen vorst werd Shlimbau
in geschillen gewikkeld met de naburige Maleische rijkjes,
naar aanleiding van sneltochten der Oendoep’s, een D a jaksche
stam, die tegenwoordig in Sarawak woont. Die
beruchte snellers maakten toenmaals de geheele Boven-
Kapoewas onveilig en toen Soehaid, Silat, Sintang en
Bölitang, bijgestaan door verschillende Dajaksche stammen
drie groote bala’s (troepenafdeelingen der Maleiers) tegen
hen lieten optrekken, vluchtten de Oendoep’s naar hunne
bondgenooten, de Kantoe’s.
Toen zij op den duur 00k daar niet tegen de overmacht
bestand bleken te zijn, riepen zij de hulp van Selimbau
in, waarvan zij reeds vroeger min o f meer afhankelijk
zouden geweest zijn. De Pangeran van Sölimbau besloot
hen te helpen en zond een vloot naar de Empanang om hen
af te halen. De Oendoep’s bleven toen geruimen tijd te Sh-
limbau en eerst na onze komst in de Boven-Kapoewasstreken
keerden zij naar hunne woonsteden in Serawak terug.
De Kantoe’s, bevreesd voor wraak der naburige stammen
omdat zij de Oendoep’s hadden bijgestaan, verlieten toen
00k de Empanang-streek en vestigden zieh tijdelijk längs
de Kapoewas. Later keerden zij weder terug naar hunne
oorspronkelijke woonsteden in het Empananggebied, om
die, zooals reeds hiervoren werd medegedeeld, in 1880 op
nieuw en toen voor goed te verlaten.