
pen om met de overige hoofden enkele zaken te regelen. De
negferi Kapala Gading bestaat uit een 7tal Maleische wonin-
g e n ; het kampoenghoofd is een zekere Raden Mas Toemöng-
goeng. Raden Kbrta Sari woonde vroeger te Nh Sasak, waar
hij in de uit 15 huizen bestaande en vrij welvarende Maleische
kampoeng eene ruime woning had.
Onder het gezag van Kapala Gading staan voorts de door
Djoengkau Maleiers bewoonde kampoeng Kajoe Bahoeng
met 11 huizen aan de S. Sasak en eenige afzonderlijke wonin-
gen van die Maleiers verder stroomopwaarts längs die rivier,
welker stroomgebied als het territoir van Kapala Gading,
wordt aangemerkt en waar zieh 00k eenige van de S. Ella
Oeloe afkomstige Pangin Dajaks metterwoon hebben geves-
tigd. Het zielental Djoengkau Maleiers (bekeerde Dajaks)
van het landschap bedraagt omstreeks 200 en dat der gewone
Maleiers is nagenoeg even groot. Sbrahplichtig aan Kapala
Gading zijn ruim 50 pintoe’s (250 ä 300 zielen) KSnindjal
Dajaks, woonachtig aan de S. Pönganan, een linker affluent
der Sajan, in kleine bbtang’s van 4 ä 7 lawang’s. Dat de toe-
standen in Kapala Gading niet altijd even rooskleurig zijn ge-
weest, valt wel a f te leiden uit het feit dat de Maleische bevol-
king nog in 1890 uit weerwraak en op last van den radja een
sneltocht ondernam in het gebied der Sbroejan (Z. en O. Af-
deeling).
In verband met het overlijden van Raden Körta Sari bestaat
het plan om 00k het landschap Kapala Gading als zelf-
standig gebied te doen vervallen en samen te trekken met
het aangrenzende, nu te bespreken landschap Nh Sajan.
Nh Sajan moet volgens overlevering zijn gesticht door het
hoofd der Kajan Dajaks, Pati A go en g Tamba, nadat deze
een huwelijk had aangegaan met eene zuster van den radja
van Kota Baharoe. Het tegenwoordig bestuurshoofd, Pange-
ran Aria, een dom, wantrouwend Maleier, is de eenige zoon
van een zekeren Intjoe (stammende uit het huwelijk van R a den
Ira van Madoeng met eene mindere vrouw), die als ge-
machtigde van Ama Pangil, radja van Nh Sajan, namens
dezen naar Kota Waringin vertrok, om den vorst van dat rijk
zooals gebruikelijk, hulde te betuigen. Door intriges wist hij
daar den titel van Raden Paroe te verwerven, zoomede aan-
deel in het bestuur van Nh Sajan ; later werd hij aldaar zelfs
de feitelijke bestuurder en 00k als zoodanig door zijn zoon
öpgevolgd. De wäre rechthebbende op den bestuurszetel moet
volgens beweren de nu reeds hoogbejaarde Raden Merta
Kbsoema zijn, die 00k nog steeds een deel der rijkssiera-
den in zijn bezit heeft. De negferi Nh Sajan, ligt een weinig
stroomopwaarts van de monding der Sajanrivier en is
eene vrij welvarende kampoeng van circa 50 Maleische
woningen.
T o t het gebied van het landschap rekent men voorts de
Sajanrivier, waarlangs eenige onbeduidende Maleische ne-
derzettingen zijn gelegen en de S. Maris, aan de monding van
welke linker affiuent der Pinoh de kleine Maleische kampoeng
Nh Maris l ig t ; stroomopwaarts zijn aan die rivier 00k
eenige Maleische onderhoorigen van Nh Sajan gevestigd. De
aan de monding der S. Marau (linker zijrivier van de Sajan)
wonende Könindjal Dajaks zijn thans mede schatplichtig aan
genoemd landschap.
Voor de inlijving was het Sajan gebied berucht om de vele
snelpartijen, die daar plaats hadden. Gewoonlijk beschuldigde
men toen de Dajaksche stammen van de Z. en O. Afdeeling
van alle misdrijven, die voorvielen, maar het is meer waar-
schijnlijk, dat de Maleische bevolking van N h Sajan als de
hoofdschuldigen moesten worden aangemerkt.
Kota Baharoe, het belangrijkste landschap van het Pinoh-
gebied, heeft volgens eene der overleveringen zijn ontstaan te
danken aan zekeren Ab an g Mahmoed, zoon van Karangga