
den stam der Osa’s ; de Iban’s met de Ransa Dajaks; de
Orang-Tahin met de Njadoem’senz. Dat de eigenaardigheden
van elken stam hiermede ook geleidelijk verloren gaan, be-
hoeft wel og een nader betoopo\
Van een bepaald patriarchaat of matriarchaat is bij de Malawi
Dajaks nergens sprake. De man behoort nä zijn huwelijk
tot de familie zijner vrouw, de vrouw tot die van hären man
en het jonge echtpaar vormt meestal dadelijkeennieuwgezin.
In verband hiermede heeft er dus zoowel in de mannelijke als
in de vrouwelijke linie afstamming plaats.
Tot voor weinige jaren snelden bijna alle Boven-Mblawi-
stammen. In den regel kozen zij hunne slachtoffers uit de
grensstammen van de Z. en O. Afdeeling van Borneo, dan
wel bij de Poenan’s. Het snellen van Maleiers kwam echter in
de laatste 25 jaren alleen bij hooge uitzondering voor. Ver-
moedelijk vindt dit zijn oorzaak hierin, dat deze met de stammen
van het Boven-MSlawigebied hoofdzakelijk slechts als
handelaren in aanraking kwamen en daar de Dajaks er zeer
op gesteld zijn, dat hunne woonoorden door de handelaren
worden bezocht, werden de Maleiers natuurlijk ontzien.
Snelzaken werden tot voor ruim een iotal jaren bijna uit-
sluitend volgens de adat afgedaan, d. w. z. de sneller betaalde
de patinjawa (bloedschuld) aan de nabestaanden van de ver-
slagenen en hiermede was doorgaans de vrede hersteld. Als
voorbeeld van de zeer laaghartige wijze, waarop soms werd
en ook zeker nog wordt gesneld, diene het volgende geval,
dat mij door den Heer E. L. M. Kühr, in 1892 controleur der
onderafdeeling Malawi, werd medegedeeld.
Een Dajak van den Kahajanstam der Z. en O. Afdeeling,
die om de een of andere reden een kop wenschte mächtig te
worden, kwam in den loop van het jaar 1890 bij een der stammen
van het Boven-MSlawigebied. Hij werd daar zeer gastvrij
ontvangen, knoopte na körten tijd eene liefdesbetrekking aan
en trad weldra in het huwelijk met een jonge maagd van zeer
welgestelde ouders. Spoedig daarop g a f hij het voornemen te
kennen naar de Kahajan terug te keeren, waartegen geene
bedenkingen werden g em a a k t; de schoonouders gaven aan
het jonge echtpaar zelfs een niet onaanzienlijke bruidschat
mede. Nauwelijks de grenzen van het Mölawigebied overge-
trokken, snelde hij echter zijn jonge vrouw . . . . en keerde
met haar hoofd zegevierend bij zijne stamgenooten te ru g !
Sedert men omstreeks het jaar 18901) als stelregel heeft
aangenomen alle snelzaken voor den Landraad te Sintang te
berechten, in verband waarmede den snellers de doodstraf
wacht, als het wettig bewijs van hun misdrijf geleverd is 2),
komt het snellen gelukkig nog maar zeldzaam voor.
Wanneer bij vroegere snelzaken de patinjawa niet werd
voldaan, dan ontstond er tusschen de betrokken stammen
eene veete, die in den regel tot herhaling van het snellen aan-
leiding gaf. Zoo waren er tot voor weinige jaren ernstige vee-
ten tusschen de Oeloe-Arai’s en de stammen van het gebied
der Kajan (rechter affluent der Beneden-Mölawi) w. o. vooral
de eertijds mächtige, onafhankelijke stam der Tebidah’s. De
Boven-Mblawistammen, w. o. de Oeloe-Arai, Phnanjoewi en
Ngangai Dajaks, hadden (hebben misschien nog) doorloopend
1) Aan wijlen den resident S. W. Tromp, die zieh reeds als assistent-resident
van Sintang hevig kantte tegen het afdoen van snelzaken volgens de adat, en die
steeds het beginsel voorgestaan heeft om de snellers wegens moord te bestraffen,
komt als groote Verdienste toe, vooral bijgedragen te hebben tot de zeer bevre-
digende toestanden, welke thans allerwege in het MSlawigebied worden aangetroffen.
Aan het tot stand doen komen van de meer geordende toestanden aldaai), hebben
vooral ook de hiervoren genoemde controleur Kühr en de zieh in Dajaksche aange-
legenheden reeds eene groote reputatie verworven hebbende controleur P. J. Barth
krachtig medegewerkt.
2) Het valt niet te ontkennen, dat het dikwijls met zeer vele bezwaren gepaard
gaat, niet alleen om de snellers mächtig te worden, maar ook om het wettig bewijs
van het gepleegde misdrijf te leveren.