
zins van toepassing, want hunne nederzettingen werden
tijdens mijn verblijf in Borneo maar hoogst sporadisch door
het bestuur bezocht. Dat de Palin’s en hunne hoofden weinig
gouvernementsgezind zijn, bespeurt men dadelijk als men
hunne kampoeng’s b e zo ek t; sommige hoofden ontzien zieh
zelfs niet om tegen Europeanen een hoogen toon aan te
slaan. Van hulp verleenen tijdens de opneming van hun
gebied was bij hen niet de minste sprake en ’t is mij be-
kend, dat toen het bestuur in 1894 in het huis te Soengai
Ipoeng een volkstelling wilde doen houden, het hoofd aldaar
zieh aanvankelijk bepaald hiertegen verzette.
D e Kantoe Dajaks. De tegenwoordig in het Midden-
Kapoewasgebied verstrooide stam der Kantoe’s bewoonde
vroeger het gebied der Empanang1), waarvan de Kantoe
een linker zijrivier is. Hoewel hun sterkte toen wellicht een
500tal gezinnen moet hebben bedragen en zij zeer moedig
zijn, waren zij toch niet bestand tegen de gedurige aan-
vallen van den mächtigen stam der Batang-Loepar’s.
Sneltocht op sneltocht had in het door hen bewoonde
gebied plaats en hoewel hun van bestuurswege aanhoudend
hulp werd verleend, was die bijstand toch niet afdoende
genoeg, om aan de moorddadige aanvallen der Batang-
Loepar’s een einde te maken, zoodat de Kantoe’s er ge-
leidelijk toe kwamen om zieh elders te gaan vestigen.
Toen eindelijk in 1881, bij gelegenheid eener partieele
grensregeling van het landschap Sölimbau, op zeer betwist-
bare gronden het geheele Empananggebied aan SSlimbau
werd toegekend, verklaarden de Kantoe’s zieh niet als
onderdanen van dien zelfbestuurder te willen beschouwen
1) De voornaamste rivier van het landschap SSlimbau.
en toen men hunne rechtmatige bezwaren niet billijkte, verbeten
zij de sinds oude tijden door hen bewoonde streken voor
goed. Sedert dien is de Kantoestam in het Kapoewasgebied
verspreid. Een deel vestigde zieh aan de ShbÖroewang; een
ander zocht zijn heil längs de oevers der Kapoewas, deels
nabij Sßmitau, deels tusschen Boenoet en Poetoes Sibau;
weer anderen vestigden zieh in het Boenoetsche.
Maar nu de onrustige periode der Batang-Loepar-snel-
tochten gelukkig geheel tot het verledene behoort, hopen
de Kantoe’s nog immer toestemming te erlangen om zieh
weder als directe onderdanen van het Gouvernement in
hun oude woonplaatsen te mögen vestigen. Zoolang echter
het Empananggebied tot Sölimbau blijft behooren, zal dat
reeds zoo herhaaldebjk door hen te kennen gegeven verlangen
niet voor inwilliging vatbaar zijn, en dat is bepaald
te betreuren, want sinds onze vestiging“ in het Boven-
Kapoewasgebied hebben de Kantoe’s zieh steeds als de
meest trouwe onderdanen van het Gouvernement doen
kennen.
Gastvrij in de hoogste mate, steeds even behulpzaam
en voorkomend, vol eerbied en ontzag voor de vertegen-
woordigers van het Gouvernement, zijn kenmerkende eigen-
schappen, die men maar bij weinige Dajaks in die mate
als bij de Kantoe’s aantreft. Zij verdienen volgens mijne
overtuiging meer belangstelling dan hun tot nu toe ten
deel viel.
De Kantoe-vestigingen in de onderafdeeling Boven-Ka-
poewas zijn th an s :
1. aan de Kapoewas tusschen Poetoes Sibau en Boenoet,
te Sinau, Bika, Soela, Tandjoeng Boewah, M&njapa,
Oedjoeng A ra (nabij de Mandai monding), Pintas SSmoe-
lang en Pintas Boengkang, gezamenlijk n huizen met
130 pintoe’s ;