
te ken nen; als dit plan niet tot uitvoering is gekomen,
bepalen zieh de wettige inkomsten van dat hoofd tot een
klein percentage van de door hem te innen belasting, het-
geen een zeer luttel bedrag moet zijn.
Nu ook in de SSb£roewangstreek het bestuur op goede
grondslagen geregeld is geworden, zullen daar wel niet
meer evenals vroeger alle kleine overtredingen der be-
volking door het districtshoofd worden berecht, door het
opleggen van geldboeten, die geheel ten eigen bate van
den strafoplegger kwamen.
De Söbbroewangbevolking is zeer rüstig en vredelievend
van aard, ja , men kan zelfs zeggen erg gedwee. Sinds
verscheidene jaren heeft zij zieh niet meer aan snellen
schuldig gemaakt en het daarvoor bestaande symbool vindt
ook bij hen geene toepassing meer.
Het is wellicht niet van belang ontbloot hier ook een
enkel woord te wijden aan de missie1), die sinds 1892 te
Ssdjiram onder de bewoners van het Söböroewanggebied
voor het Roomsch-Katholiek g e loof propaganda maakt.
Het emplacement dier missie bestaat uit een ruim woon-
huis van zeer tijdelijke materialen vervaardigd en uit een
erg primitief .kerkgebouw, dat tevens als schoollokaal ge-
bezigd wordt.
T o t omstreeks medio 1894 waren daar twee geestelijken-
missionarissen2), doch sedert dien bleef in het Sgböroewang-
gebied slechts een missionaris met den zendingarbeid belast.
1) Dil opstel was juist voor de pers gereed, toen ik vernam, dat de missie te
Sedjiram onlangs opgeheven is. Ik heb hierin echter geen aanleiding gevonden om
deze mededeeling betreffende die missie achterwege te doen blijven, omdat het
voor de toekomst zijn nut kan hebben na te gaan, waarom de zendingsarbeid in
door Dajaks bewoonde streken met zooveel bezwaren gepaard gaat.
2) De namen van de twee eerste R. K. missionarissen in de Boven-Kapoewas,
de heeren H. F. Looymans en W. H. J. Mulder, verdienen zeker met eere te worden
vermeld.
Toen men in 1892 de missie te Södjiram vestigde, kon
die plaats als zeer goed gekozen worden aangemerkt, omdat
ze in het centrum van tal van kleine Dajaksche neder-
zettingen gelegen was. Doch evenals het elders op Borneo’s
westkust gaat, zoo ging het helaas ook in de Sbbferoe-
wangstreek en meer in ’t bijzonder te Södjiram, want
weldra verhuisde een zeer groot deel der, in den omtrek
van die plaats gevestigde inheemsche, bevolking en hier-
mede ging ook een niet minder groot deel verloren van
hetgeen door de toewijding en den voorbeeldigen ijver
der missionarissen in betrekkelijk körten tijd op geestelijk
gebied was tot stand gebracht.
Men had ook de proef genomen om eenige aankomende
jongens als internen in het missiehuis op te nemen en
koesterde de grootste verwachting van die jonge Chris-
ten en ; de ouders vonden dien maatregel werkelijk uit-
stekend, omdat zij daarin tevens een voor hen betrekkelijk
rijke bron van inkomsten meenden te z ien , maar bij het
verhuizen van het gezin naar elders, waren diezelfde ouders
meerendeeis niet genegen om hunne zoons — de toe-
komstige kostwinners —- aan de missie af te staan, zoo-
dat ook onder die internen zeer veel mutatien plaats
vonden.
De längs de SöbSroewang, zoomede de nabij de mon-
ding dier rivier aan de Kapoewas gevestigde Kantoe’s
waren ook over ’t algemeen zeer genegen om hunne
pasgeborenen te laten doopen en in körten tijd zelfs had-
den de twee ijverige missionarissen aan een 90-tal kin-
deren het Heilig Doopsel toegediend. Daar echter de
betrokken ouders bij de doopplechtigheid kleine geschenken
in kleedingstukken en levensmiddelen ontvingen, is het
de vraag of niet juist die kleine materieele voordeelen er
vooral toe hebben bijgedragen om den Kantoe’s zoo