
uitgedrukt, in het handel drijven, zoogenaamd bijgestaan
door zijn broeder Goesti Abdoerrachman, meer bekend onder
den naam van A b an g Bijak. Een rijksbestuurder is er
sedert het overlijden van den vorigen titularis, Hadji Moeda,
niet meer.
Evenals elders in de Maleische leenstaatjes ter Borneo’s
westkust wordt de vorst in het bestuur over het rijk ter
zijde gestaan door een raad van 4 mantri’s, die door het
Gouvernement tot die waardigheid worden benoemd.
Zoo ergens dan is zeker in Boenoet o de betrekkingof van
mantri of rijksgroote een sinecure, want behoudens enkele
y groote gebeurtenissen, zooals bijv. het sluiten van een nieuw
contract, treden die grootwaardigheidsbekleeders nimmer
op den voorgrond.
To t een tweede categorie van mantri’s behooren de vier
zooog enaamde mantri neogb ri,' die door den vorst worden
aangesteld. Het schijnt dat deze raadslieden alleen dienen
om den vorst eenigen luister bij te zetten.
De hoofden der Maleische kampoeng’s worden door
den vorst benoemd, in overleg met den besturenden amb-
tenaar.
D e titels, die de tegenwoordige titularissen voeren, ont-
vingen zij deels van den verbannen vorst, deels van den
thans aan het bestuur zijnde. Het verleenen van die titels
(Raden, Mas of Kijai) was altijd een aardige bron van
inkomsten voor den v o r s t; tegen betaling van 30 ä 50
dollars kon ten minste vroeger elk gewoon Maleier met
een deftigen titel begiftigd worden. De Dajaksche hoofden
worden, evenals elders ter Borneo’s westkust door de
Dajaksche bevolking gekozen en door den vorst benoemd.
De keuze van een troonsopvolger geschiedt door de
geheele mannelijke bevolking vän het rijk-; in den regel
zijn het echter alleen de hoofden en de oudsten der Maleische
kampoeng’s, zoomede de hoofden der Dajaksche
stammen, die stemmen uitbrengen.
De rijkssieraden van Boenoet bestaan uit : een g ew e e r ,
een toembak tjabang (lans met 2 punten) en 4 sabels,
waarvan de scheeden met eenig goud zijn belegd. Alleen
de toembak tjabang, welker steel met gouden en zilveren
platen is versierd, vormt de zoogenaamde „tanda radja” ;
de overige rijkssieraden moeten meer als „poesaka” worden
aangemerkt.
Volgens het politiek contract mögen in Boenoet geene
belastingen in geld worden geheven. Alleen als de vorst
na gehouden overleg en in overeenstemming met de hoofden
der Maleiers en Dajaks er toe overgaat een nieuw
woonhuis te bouwen, moet de bevolking zonder betaling
de stijlen, vloerplanken, sirappen en alle overige hout-
werken leveren en zonder loon mede arbeiden aan den
bouw van het huis. Dit laatste geldt 00k voor den aan-
bouw van de bidar en de balai van den vorst, zoomede
voor de masigit in de negëri Boenoet.
De leden der vorstelijke familie zijn van de levering van
bouwmaterialen vrijgesteld ; tot het kosteloos mede arbeiden
aan de verschillende gebouwen zijn zij echter verplicht.
Het overleg en de overeenstemming met de hoofden
schijnt intusschen onder den tegenwoordigen vorst niet af-
doende te zijn om hem aan een nieuw woonhuis te helpen,
want tot in het jaar 1895 was hij, ondanks zijn herhaalde
vertoogen, niet in Staat om zijn onderdanen te bewegen
een behoorlijk huis voor hem te bouwen en geleek zijn
balai op niet veel meer dan een ruine.
De vorst kan binnen zijn gebied als politierechter over
zijn onderdanen optreden.
De straffen, die hij wegens politieovertredingen mag
opleggen, zijn :