Tab.VII
I ’S- 4>
T*m
VIII.
104 T f f E I D E C L A S S E
langs het welke binnenwaarts eene tedere zwarte linie loopt. De V o or-Vleu gel
heeft, behalve een fmallen blaauwen dwarsftreep, en drie aan den buitenrand
naaft elkander ftaande Oranje-geele, kleine ronde vlakjes, die ieder een
zwart middelpïmtje hebben, geen ander cieraad; de Actoer- Vleugel is daar-
en tegen veel fraaier vercierd. Naaft de voornoemde zwarte linie is een helder
blaauwe ftreep , o f nog een byzonder blaauw boordzel te zien. Hier op
yolgt een breede Oranje-geele dwarsftreep , die naar den Voor-Vleugel wat
fmaller toeloopt. In denzelven ziet men aan den buitenkant 3 ongelyke zwarte
vlakken, en aan de binnenzyde nog 7 andere, die genoegzaam driekantig,
aan de breede ayde blaauw, en aan de punten zwart zyn. Door het midden
van dezen Vleugel loopt ook, even als door den voorften, een helder blaauwe
dwarsftreep. De buitenfte rand is omtrent,den hoek wat golvend, en wit geboord.
De buiten - rand is voorzien met een zwart fpits uitfteekzel, welk den
Vlinder niet weinig cieraad byzet. Het L y f , de 6 Pootén en 't Hoofd ( uitgenomen
de zwarte Oogen) Zyn aan de onderzyde helder - graauw , en van boven
donker Olyf-bruin, zo als de Vleugels, wier bovenzyde wy nu befchou-
wen zullen.
| p 5-
Uit de 4 > Fïg- ziet men, dat de Vleugels gezamentlyk van boven even zo
geboord zyn als van onderen. Alle vier hehben ze kort aan den buitenrand
een Oranje-geelen dwarsftreep. Tuffchen dezen en het boordzel van den buitenrand
ftaat eene rei graauwe vlakjes, o f liever de geheele tuffchenruimte is
graauw gevuld. Miffchien is het bovengemelde onderfcheid, dat men jaarlyks
onder deze Vlinders, en wel altoos onder een zelfde broedzel, befpeurt-, het
onderfcheidend Kenteken van ’t manlyk en vrouwlyk geflacht; doch ik wil
zulks liever voor waarfchynlyk, dan voor iets zekers ppgeeven. Van de Eieren
dezer Vlinders weet ik niets te zeggen, dan dat ze vermoedelyk enkelvoudig
aan de bladeren der Gewaffen verftrooid gelegd worden; dewyl de Rupfen,
d ie ’er uit voortkomen, onder de Eenzaame Geflachten behoören.
De Eenzaame Dof-groene R u p s , zich op de wilde
Kool onthoudt; benevens haare verandering tot
in een zeer Jcboonen V l i n d e r .
S- 1-
KoÖ:het menigmaal veel moeite, om uit deze o f gene Rups een Vlinder
voort te brengen, men moet dikwyls nog grooter moeite aanwenden om
jsift die Rups te vinden, waar uit bepaaldlyk deze of gene Vlinder voortkomt.
Dit is veelligt eene der oorzaaken, die verfcheiden Schryvers , van de Metten
Cl a s s i s I I .P a p i l i o n u m Dj u r n o r t j m
Tab.VIII