Tab. ix. worde. Hier aan ziet men dan het weezenlyk onderfcheid; te meer, wanneer men
de bovenfte zyde der Vleugelen van beide foorten tegen elkander belchouwt •
gelyk zulks uit de beide Figuuren van Tab. VIII. en lab. IX. duidelyk te erkennen
is.
§• 2-
#»£• 3-
Na dat ik van ’t eerfle Rupfen • gedacht reets eenige reizen geheele broed-
zels opgevoed en ter veranderinge gebragt had, vond ik by geval ookeenseen
broedzel van de tegenwoordige fbort. Schoon ik nu niets minder vermoedde,
dan dat het een geflacht van Infe&en zou behelzen, ’t welk my tot nog toe on-
bekend was, maar veeleer vaRIyk meende, dat het dezelfde Rupfen waren, die
ik al zo menigmaal gezien en gevoed had; nam ik ze alleen daarom mede, op
dat ik andere Liefhebbers, die, den Vlinder van Tab. VIII. nog niet onder
hunne verzameling hebbende, my daarom verzocht hadden, daar mede die-
n'en mochte. Doch toen deze Rupfen de laatRe Vervelling ondergaan, enhaa-
re behoorlyke grootte bereikt hadden, fcheen het my to e , dat zy ’er in alles
zo niet uitzagen, als die, welke ik te vooren opgekweekt had. Hierom vergeleek
ik myne afbeelding daar by, en bevond het eenigfte onderfcheid daar
in te beftaan, dat haar de bovengemelde bruine Itreep op zyde ontbrak. Maar
dewyl ik buiten dat reets drieërleie foorten van het eerfte Rupfen-geflacht kend
e , welke , ondanks haare onderfcheiden koleuren, evenwel eenerleie Vlinders
voortbragten, nam ik des te minder in bedenken, om deze laatften tot eene
vierde foort te maalcen, hoe meer haare geRalte en overige Eigenfchappen met
de drie voongen overeenflemden. Dat zich nu ook de tegenwoordige Rupfen
op dezelfde wyze veranderen als de overigen dezer G a ffe , is aan de a dc Fm.
dezer Tab. te zien. 0 s
§• 3-
Tig. 4.
De Poppen, welke ik uit deze Rupfen kreeg , hadden my byna weder op
nieuw in twyffel gebragt, o f liever uit myne dwaaling geholpen; want zy
geleken tamelyk wel aan de Pop, op Tab. VIII. afgebeeld, doch waren niet in
alle deelen aan dezelve gelyk. Maar, wat kan een vooroordeel niet doen! Ik
had nu eens vooral vaffgefleld, dat de Rupfen van Tab. VIII. en Tab. IX. ee-
nerlei waren; derhalve kon ik niet anders dan het zeer natuurlyk befluit opmaa
I"®, dat de Poppen ook eenerlei moeiten zyn, en er ook onfeilbaar eenerleie
Vlinders uit zouden voortkomen. Dus hield ik het kleine onderfcheid, welk
ik aan de Poppen befpeurde, voor iets toevalligs, dat zo min als de koleuren
der Rupfen te beduiden had« Doch dit, om zulks evenwel' niet Itilzwygend
voorby te gaan, beftaat meerendeels daarin; dat de Pop Tab. IX. Fig. 4 , iets
kleiner, en op de Vleugelfcheeden niet zo donker-bruin is , als die van Tab.
VIII. Voorts dient ook dit nog tot eene onderfcheiding, dat de Gryns van
de Pop Tab. IX. zwartachtig is , en dat aan ieder zyde naar beneden, nevens
de fpitze uitlleekzels, nog twee reien donkere flippen Haan, die aan de Pop
lab. VIU. met gevonden worden.
§. 4. 'r*B. IX,
6>
Ten tyde der Veranderinge dezer Rupsjes was het ongemeen warm weer ;
waarom de Vlinders, in de Poppen verborgen zittende, niet meer dan 12 dagen
ter volkomenheid noodig hadden, daar ze anders, naar gewoonte, 14 dagen
, o f iets meer, in ’t Poppevlies zouden gebleeven zyn. Zo lang nu als de
nieuw uitgekomen Vlinders met boven zich geflooten Vlerken op hunne geboorte
plaats bleeven zitten, en ik dus niet anders dan de onder zyde te zien
kreeg, geloofde ik nog geduurig, dat het die waren, welke ik my voorgelteld
had, te weeten, die op Tab. VIII, afgebeeld zyn. Derhalve liet ik ze alle na
elkander uitkomen, zonder in eenige uuren verder daar op acht te geeven,de-
wyl ik niet voorneemens was dezelve a f te maaien; denkende dat ik ze reets
had. Toen ik het eindelyk oordeelde tyd te zyn, om die, welke ik behouden
wilde , valt te Iteeken, -en naauwlyks den eerlten uit de met gaas bedekte doos
genomen had, gingen my de oogen open, zo ras ik de boven zyde der Vleugelen
ontdekte. Dit toonde my zeer duidelyk, dat deze een Vlinder ware ,
dien ik nog nooit gezien had; en die wel in veele Rukken met die van ’t geflacht
, waar voor ik hem gehouden had, overeenkwam, maar in de meeRen
niet. Zo als ’er nu deze eerRe uitzag, waren ook alle anderen , geene uitgezonderd
; het welk my ten vollen overtuigde, dat dit een op zich - zelve, en
van alle- anderen onderlcheiden geflacht van Rupfen moeR zyn. Toen had ik
groot berouw, dat ik de Rupfen en Poppen daarvan niet afgefchetR had; maar
het was te laat. Echter duurde het niet lang, of ik vond andermaal zodanig
een broedzel, dat ik met alle zorgvuldigheid opkweekte, en waar uit ik ook
weder diergelyke Poppen en Vlinders kreeg; ’t welk myn voorig verlies herRel-
de en vergoedde. Van dien tyd af hebbe ik dit geflacht van Rupfen jaarlyks
gevonden, en ben door menigvuldige herhaalde proeven verzekerd geworden »
dat derzelver koleuren en tekeningen onveranderlyk zyn.
5- 5-
Vermits ’er nu, (als ik de boven zyde der Vleugels van den Vlinder terzy-
den Relle , ) niet ligt. twee foorten van Infecten te vinden zyn, welke, in hunne
verfcheiden veranderings - gedaanten, meer gelykheid met elkander hebben r
dan deze beide, op Tab. VIII. en IX. afgebeeld; zal ik thans, omtrent deze
laatfle foort, voorbedachtlyk met Rilzwygen voorbygaan, waarin zy de eerRe
gelyk i s , en alleenlyk melding doen van die dingen, welke noodig zyn om ze
te kennen en te onderfcheiden: want het gelyke zullen de gunRige Leezersbelt
uit de afbeeldingen konnen zien.
§. 6.
Dewyl nu, als gezegd is , de boven zyde der Vleugelen het voornaamRe
onderfcheid oplevert, zal ik met de befchryving van de 5 de Fig. een begin Kg. 5.
maaken. De grondverwe van alle vier de Vleugels- is by dezen Vlinder hoog-
G 3, Oranje