1 1 1 1
.
f f
l x «
i i i i i
1
m
U i
J|B|
I P I
132 E E R S T E C L A S J E
Tab. II. van haar verblyf. W ant, dewyl niet alleen de Eieren, waar uit ze vo o r tij,
men, door de Vlinders meeftal aan de groote Linden, en nog bovendien doorgaans
aan de bladeren der bovenfte takken gelegd worden; maar dat ook' de
Rupfen zelfs, zo lang zy aan ’t eeten zyn,zich liefft in de hoogte onthouden,
en niet ligt langs den Stam naar beneden kruipen , dan wanneer ze zich, om
de verandering te ondergaan, in de aarde begraaven moeten: zo is het niet te
verwonderen, dat men deze Schepzelen zeer zelden te zien kryge. Echter gebeurt
het zomwylen, dat dezelven door een fterken wind van boven neder geworpen
worden; te meer, wanneer z e ,- reets zeer groot zynde, zich, wegens
haare zwaarte, aan de waggelende bladeren niet langer vaft konnen houden-;
o f, als het blad, waar aan zy zitten, zelve afbreekt, en zy daar mede ter
aarde vallen. Dienvolgens is het befte middel , om zulke Rupfèn deelachtig
te worden, dat men, na ftormachtig weer, onder de Lindeboomen zoeke, en
de door den wind van boven neder gewaaide Rupfen opraape. Want als men wachten
wil op die genen, die van zelven naar beneden kruipen , zal men niet alleen
menigen vergeeffchen gang doen , eer men ’er ééne vindt, maar men
kr-ygt ze alsdan ook nooit in haare fraaifte gedaante; overmits zy ten tyde haa-
rer veranderinge reets haar fchoonfte cieraad verloorèn hebben; waar vanhier
na breeder.
2.
De Vlinders van deze foort leggen, hunne Eieren in Juny o f July, en ver*
ftrooien dezelven enkeld aan verfcheiden bladeren. Deze Eieren zyn noch van
de kleinfte, noch van de grootfte foort; rond van gedaante*', en blinkendhel-
fig. 7. der-groenachtig van koleur, gelyk de 7 de-i'ïg. dezer I Ide Ta i. aantoont. Na
dat nu deze Eieren omtrent 12 of 14 dagen lang allerleie weersgefteltenis hebben
uitgeftaan , byten de daar in zittende Rupsjes, die ondertuflchen tot
hunne volkomenheid geraakt z yn , door de Schaal, en vallen met groote begeerte
op hét voor hun gereede voeder. Z y zyn , ter waereld komende, reets
groen
* Eigentlyk zyn deze Eieren niet kogelrond1, maar ovaal', gelyk Hoender Eieren, dar is , aan
den eenen kant ftomper dan aan den anderen. Hunne Schaal is glad, doch, door een Vergrootglas
befchouwd, niet.gladder dan een Hoender-Ei voor 't blo o te oog. Dewyl nu
de daarjh zittende Rupsjes Ook groen ter waereld komen, verandert de koleur der Eie-
! ren, voor het uitkomen der jonge Rupfen, weinig of niet, gelyk evenwel by andere foor-
ten vaak gebeurt, maar ze wordt ilechts iets donkerer. Omtrent een paar dagen voor de
uitkom:! kan men, door een Vergrootglas, het Rupsje in eene, naar de lengte van’t Ei',
gekromde ligging, iget zyn iets donkerer lïaartpantje, zeer natuurlyk zien. Dit Rupsje
. nu komt uit den Rompen kant van ’t E i, en wel met een eenigzins groot hoofd, en eerit
groene, daar na zwarte flaartpunt, die echter na de eerfte vervelling, zo als de Heer R5 -
Jel 0 4. meldt, blaauwachtig wordt,, te voorfchvn. Ten aanzien der grootte , die ze, ter
. waereld komende, hebben, verwondert gem. Hr. Rojet zich met reden; en wel te meer,
dewyl deze tamelyk groot gebooren Rupfen, als ze nog in het, by haar vergeleeken .kleiner
E i, liggen, nog eene ledige ruimte tuflehen haare kromme ligging iaaten befpéii-
r,en. Doch ik denke, dat de vrye ademhaaiing, buiten, het E i, haar meer uitgedyd en
giooter doet worden, dan zy in ’t,Ei, waren. R leem-ann* ■ >
DER N A C H T -V L I M D E R S. Tab. IL 13?
groen van.koleur; en men kan van hunne andere koleuren o f tekeningen dan Tas. 11.
nog mets ontdekken. Het Hoorntje, dat op het laatfte lid ftaat, als het Kenteken
van alle lootten dezer ClalTe, kan men niet alleen aan deze Rupfen, van
haare geboorte a f aan,- duidelyk zien; maar hetzelve is ook byna zo lang, als
’t by de allergrootften bevonden wordt; hoewel het niet veel dikker zy dan een
hair,, en ook nog de blaauwe koleur niet hebbe, die het door den tyd krygt
De grootte van dit Rupsje, als het uit de Eierfchaal komt, moet een iegelyk’
die het befchouwt, tot verwondering ftrekken. Ik hebbe ondervonden, dat
de eerft uitgekomen Rupsjes ten minfte half zo groot waren, als het gene ik
in de 1 fte Fig. vertoone. Wanneer men nu die grootte vergelykt by de enge -
ruimte van een E i, Fig. 7. zal men wel belpeuren dat het naauwlyks mogelyk *
is, dat zulk een kleine omtrek een zo groot Schepzeltje bevatten konne •
maar die gelegenheid heeft de zaak met eigen oogen te onderzoeken, zal saer»-
ne toeftaan, dat ik hier geen onwaarheid gefproken hebbe.
§• 3‘
Vermits nu-deze Eieren, zo wel als de jonge Rupsjes groen van koleur', eir
^ arenEoven enkelvoudig aan de bladeren verftrooid liggen, zou het my
miuchien onmogelyk geweeft z yn , dezelven deelachtig te worden , en ’er eene
voldoende befchryving van mede te deelen, indien ze my niet toevallig ter hand
gekomen waren. Want myne nieuwsgierigheid zou bezwaarlyk zo verre gegaan
hebben, dat ik , ter liefde van deze, op groene bladeren, en wegens
hunne kleinheid byna onzichtbaare Schepzelen, het gewaagd zoude hebben,
om uit den top van een Lindeboom rredervallendé den hals te breeken. Het
geluk wilde my op eene gunftiger wyze de beh'ulpzaame hand bieden, om dezelven
te on tdekkem Want toen ik op zekeren tyd eenige Lindebladeren, ter
voedinge van eene andere Ibort van Rupfen , liet haaien, en' deze bladeren
naauwkeurig befchouwde, op dat ’er niet eenig den Rupfen fchadelyk Infeft ,
, andere vuiligheid aan blyven mogte, ontdekte ik aan eenige bladeren enke-
le Eieren en eindelyk ook een klein, langftaartig, groen Rupsje. Ik bewaarde
deze bladeren’met de daar aan zittende Eieren, als een gelukkigen vond-,
zorgvuldig in eene byzondere Doos; en zag na eenige dagen, uit die Eieren, vol-
ltrekt zodanige Rupsjes, als het eerfte was,, te voorfchyn komen. De moeite,
die ik aanwendde, om deze kleine Diertjes in ’t leeven te behouden, en roet
behoorlyk voedzel te voorzien, viel ook zo gelukkig u it, dat dezelven. door
den tyd in deze voortreffelyke Rupfen, Poppen en Vlinders veranderden;wel.
ketnk op deze Tab: naar ’t leeven afgefchetft hebbe, en wier omftandige be.
lchryving ik den Leezer thans zal mededeelen.
§• 4-
In t eerft ziet ’er de groené koleur van onze: Rups zeer bleek uit; doch.nat.
aernand wordt za iets donkerer, o f, om eigentlyk te fpreeken, licht Gras.
R 3 groen..