N A B E R I C H T
Tk vinde my genoodzaakt, eenige Voor Hellingen o f Aanmerkingen, van bui-
tenlandlcbe Leézérs, met betrekkinge tot myne A'atuurlyke Hijiorie der In-
fetten, ontvangen, b'ehóörlyk te beantwoorden: en ik hebbe dubbele reden-,
om zulks openlyk te doen. Eerflelyk, zyn de gemelde aanmerkingen, zonder
benoeming der perfoonen, van welken 7y komen, my door eene derde
hand toegezonden; zo dat ik geen ander, o f ten minfle geen bekwaamer ,
middel weete, om myne gedachten en beiluit wederom te openbaaren aan hun,
die myn Werk met hunne welmeenende nafpooring verwaardigd hebben. Ten
anderen géloove ik , dat nog meer anderen myner gunfligeLeezers in hun oordeel
met de eerilen zullen overeenflemmen ; ’t welk my te meer aanzet om
eene zó goede gelegenheid niet te verzuimen; als waar door ik dezen te gelyk
rekenfchap van myne behandeling kan geeven. Ik ben een ieder, die iets ter
yerbeteringe en meerder volkomenheid van myn begonnen Werk gelieven toe
te brengen, op welke eene wyze het ook weezen moge,ten hoogflenverplicht.
Zo zeer het my tot hier toe verheugd heeft, als ik vernam, dat deze o f gene
verftandige o f onpartydige Perfoonen myne Onderneeming goedgekeurd, my-
Óe vlyt erkend, of anderzins ten yoprdeele van myn Werk gefproken hadden;
zó weinig heeme ik het in tegendeel afs eene belediging o p , wanneer iemand
de moeite neemt van my eenig gebrek, onvolmaaktheid, o f begaanen misflag
aan te toonen. Ik zie dit laatfle zelfs zo veel te liever, dewyl my daar door
middelen aan de hand gegeeven worden, om myn Werk allengskens tot die
volmaaktheid te brengen, die ’er tot heden nog aan ontbreekt.
Veelen hebben ’t reets als een Hoofd-gebrek in myne Hijlorïe der Infeften
aangemerkt ,., dat ik nooit andere Schryvers over dezejlnffe aanbaalde. Ik wille ook
zeer wel gelooven, dat myne befchryving, by v.eele Leezers, meer aanzien
hebben zoude, byaldien ik my by ieder gelegenheid op de Schriften van beroemde
Mannen beriep , en op die wyze aantoonde, dat ik veel geleezen , en
groote kennis van Boeken hadde. Ik ben daar benevens niet vreemd van te
'denken, dat menig een, die de moeite niet neemen w it, o f ’er geen tyd o f gelegenheid
toe heeft, om het gene, dat ik gefèhreeven hebbe, zelf te onderzoeken
en op de proef te Hellen, my meer geloof geeven, en myne ondervindingen
volflrekter aanneemen zoude; wanneer hy zag , dat anderen, voor m y ,
zulks aangemerkt hebbende, ook met my daar in overeenflemden. Wydersis-
my bekend, dat zommigen ook gaarne de onderfcheiden gevoelens van allerhande
Schryvers, in deze en gene dingen, zouden willen weeten, en miflchien
een belhflend oordeel daar over begeeren. Maar de oorzaaken, waarom ik
deze aanhaalingen achterwege gelaaten hebbe , fchynen my nog geduurig
zwaarer te weegen, dan die genen, waarom ik zulks had moeten doen. Voor-
fierffc hebbe ik reets, in eene vooraf gaande.'Bekendmaaking, te kennen gegeeven,,,
ven, dat ik my. aan geenen Schryver, (welken ik gezamentlyk de behoorlyke
achting tpedraage,') verbinden, en my niet zo Zeer bekommeren zoude om na
te gaan, wat ’er deze o f gene Schryver van zegge, als'om die zaaken te melden
, waar van ik door eigen ondervinding overtuigd wierde. Dienvolgens fchry-
ve ik alles alleen uit eigen ondervinding; niets voor eene zekerheid uitgeeven-
d e , dan ’t gene ik eerfl zelf vlytig onderzocht hebbe; ik ontleene geene afbeelding
van anderen, maar hou.de my enkel aan de natuurlyke en wezenlyke
voorwerpen. By deze omHandigheden ben ik verzekerd, dat ik veele vooroor-
deelen ontwyke, waar in ik ligtlyk vervallen konde, byaldien ik my op de er-
vaaring en befchryving van anderen verliete. Middelerwyl kan ik echter verzekeren
, dat ik verfcheiden der befle Schriften van de HiHorie der Infe&en ge-
•leezen, en my dezelven, zonder ’er iets van uit te fchryven, in myn Werk
zeer wel ten nutte gemaakt hebbe. Doch de meeHe Boeken, die over de In-
fecten handelen, zyn my alleenlyk by den blooten Naam bekend*; en dus zou
ik deze laatflen in ’t geheel niet, en de eerflen geduurig alleen aanhaaien; en
dienvolgens het verwyt moeten ondergaan, dat ik , omtrent veele floffen , de
genen, die ’er het uitvoerigfle van gehandeld hebben, voorby gegaan, en in
tegendeel de genen, die maar weinig van de zaak gezegd hebben, aangehaald
had. Ook zóu ik menigmaal, by het aanhaaien van andere Schriften, genoodzaakt
zyn te zeggen, dat deze o f gene hier o f daar in gedwaald hebbe; dat by
menig een veêle figuuren verkeerd getekend en onkennelyk gemaakt zyn; dat
zomwylen iemand verzuimd hebbe het gewichtigfle eener zaake te melden, en
wat dies meer z y , waar omtrent ik my nochtans volflrekt niet begeere in te
■ laaten. Alles wat ik dienvolgens voor het doenlykHe houde, en ook niet ont-
zegge te doen, is, dat ik, by het fluiten van deze o f gene Clafle, eene LyH
voege van de Schryvers, die over Infecten, in zodanige Claflen voorkomende
, insgelyks gefchreeven hebben; en de plaatzen, daar van zodanig een in-
fe£lf gehandeld wordt, aantekene. Op déze wyze zou ik te werk moeten gaan,
om de zulken, die ’er begeerig naar zyn, ook eenig genoegen te geeven. Maar
ik denke, d a th y , die een voorraad van zodanige Schriften bezit , dezelven
wel zonder myne hulp zal konnen nazien; en b y , dien het aan de Boeken , die
ik aanhaale, ontbreekt, zal dezelven ook wel ongeleezen laaten.
Verder flaat my nog een kort antwoord te geeven aan hun, die my voorge-
fteld hebben: Dat ik by ieder Rups een Struikje van ’t. Gewas, waar van dezel-
. . . . . . .. .
* Te dier tyd, naamlyk in 't jaar 1742, toen de Heer Rofel dit fchreef, was-hem het meefte
. gedeelte der Schriften van anderen, inzonderheid der buitenlandfche Natuurkundigen,
niet veel meer dan by naam bekend; doch na verloop van eenigen tyd heeft hy ook de
befte en koftbaarfte Schriften van deze foort leereb kennen, en dezelven hier en daar,
‘ als zulks te pas kwame, in zyn 2 de, 3 d e, en 4de Deel aangehaald. En fchoon nu dit
Eerften Deels Eerfte Stuk met zo veele aangehaalde plaatzen uit de Schriften der Schryve-
. ren over de Infeéten niet pronke, als wel de volgende Deelen, zal het echter in naauw*
kéurigheid omtrent-,de Waarneemingen en Afbeeldingen niet minder zyn dan de anderen-,
gelyk een opmerkzaam Leezer, zo ik hoop , met my zal toeftemmen.
K-L £ e m akk»-
M m 3: