Tas. 1. gekoefterd, en haare volkomenheid als Worm bereikt heeft, nadert de tycf
dat ze haare gedaante van Worm afleggen, en tot een nieuwen (laat, van den
voorigen merkelyk onderfcheiden , moet overgaan. Een werk , dat een ver-
ftandig Menfch waarlyk niet kan nalaaten met de grootfle oplettenheid na te
gaan. Deze verandering gefchiedt aldus: wanneer de tyd tot deze herfchep-
ping nadert, eet de Rups in 24 uuren , of langer, niets meer; en ontlafl zich
middelerwyl van het vuil dat in haar is. Daar op verlaaten zy het tot hier
toe geleide gezellig leven, fcheiden van elkander, en elk ziet uit naar eene be-
kwaame plaats, alwaar z y , zo voor het weer als voor de flraalen der Zonne
verzekerd kan zyn, Zo dra zy dan eene plaats, die haar aanflaat, gevonden
heeft, hecht zy zich met een weinig fpinzel aan de aehterfle pooten v a lt; in
diervoegen, dat het hoofd nederwaarts gekeerd, en zy omtrent den buik bin-
Fig-3- newaarts gekromd is. Zie de derde Fig. In die geflalte een dag , o f ook
wel langer, naar dat het weer gunftig is, gehangen hebbende, ziet men de
Rups achter het hoofd opzwellen; aldaar open barften; de Rupfenhuid, door
ëene fterke beweeging naar alle kanten, naar achteren opkrimpen; en eindelyk
na verloop van eenige Minuten eene geheel andere en zonderlinge Figuur hangen,
welke men de Poppe noemt , die ik nu verder befchryven zal.
M . ■
Deze Pop vertoont, zo als alle anderen van deze Clafte, aan de boven zy-
de eene menfchelyke Gryns * , het zy men ze van vooren, o f van ter zyde
befchouwe. Indien myne Leezers de plaat der afbeeldingen omkeeren en te-
fig. 4* Ren ^ct licht bezien, zullen zy die Gryns in de vierde Fig. zeer duidelyk erkennen.
Van boven vertoonen zich een paar punten o f hoornen , en verder
naar beneden nog een paar kleinder ; daar op volgt de Gryns zelfs , naamlyk
een fcherpe verheven neus in ’t midden, wederzyds twee uitpuilende knopjes,
als een paar oogen; ook ziet men aan zommigen rondsom op het gezicht ee-
nige okergeele ronde en langwerpige flipjes. Het ander gedeelte der Poppe
beflaat in acht leden , aan welke zeven paar fpitze punten zyn ; waar van het
derde paar, van de Gryns afgerekend, het grootfle is; vervolgens worden ze
allengskens kleinder tot aan de aehterfle flaartpunt, daar de Poppe aan hangt;
gelyk in de vierde lig. klaar getoond wordt. Voor ’t overige is de koleur flyk-
achtig o f donkerbruin; doch in den beginne wat helderer; en alsdan is ook
de huid o f het vlies nog week, dat echter na eenige minuten donkerer en harder
wordt.
§• I
* Door eene Gryns wordt, gelyk een iegelyk weet, een Mombakkes of Masker verftaan, dat
de Vaften- avonds Gekken voor, *t gezicht doen, en wel een menfehelyk wezen, doch
wanfehapen, vertoont.
§• 9-
Alhoewel nu deze Poppe niet het minfle gevoel meer fchynt te hebben; zo
toont zy wel haafl eenige beweeging, zo dra zy aangeraakt wordt. En deze
beweeging heeft ze ook zeer nodig; want daar door moet ze haare vyanden
afweeren, het welk de Sluipwespen en eenige foorten van groote en kleine Muggen
zyn * , die gaerne hunne Eieren in deze Poppe, inzonderheid als de huid
nog week is, leggen; om nu deze ongenoode gallen af te weeren , en haaren
ondergang voor te kpmen, beweegt zy zich by derzelver nadering fterk, (waartoe
haar de hoornpunten wel te pas komen, ) en verjaagt dus haare vyanden.
%. 10.
Wahneer deze Poppe, het weer nog warm zynde, veertien dagen in die
geflalte , zonder het minfle voedzel te gebruiken , gehangen h e eft, ziet men
eindelyk het vlies van vooren openbarflen; vervolgens twee lange Sprieten , of
Voelhoorns, benevens eenige pooten, en eindelyk in een oogenblik een, hoewel
nog wanfehapen , Zomervogel o f Vlinder te voorfchyn komen ; welke
terflond tegen het ledige Vlies opklautert, en zich indiervoege plaatfl, dat
de Vleugels o f Vlerken nederwaarts hangen. Hier zit de Vogel Ril, met te
zamen gevouwen hangende vleugelen, die in den beginne klein , en niet groo-
ter dan de dop of het vlies zyn waarin hy gezeten heeft, en waar van ik by
eene volgende gelegenheid breeder gewag zal maaken. Doch deze Vleugels of
Vlerken groeien terflond,. en wel zo gezwind, dat ze in den tyd van een quar-
tier uurs reets hunne volkomen grootte en lengte hebben; het welk ook zyne
byzondere opmerking verdient. Wanneer ze nu tot hunne natuurlyke fteevig-
heid gekomen zyn, waartoe zy insgelyks omtrent een quartier-uurs nodig
hebben, begint de Papilion o f Vlinder zich te reinigen, en laat eenige druppels
bloedrood vocht vallen; welke de onkundigen, als ze veelvuldig aan Wanden ,
Struiken of Kruiden gevonden worden, voor een Bloedregen plagten te houden.
Daar op begint de Vlinder zyne vier vlerken uit te breiden, en vouwt
ze weder te zamen, het welkeen klein gedruifch veroorzaakt; vervolgens doet
hy dezelve trillenden- vliegt eindelyk weg, zo goed, als o f hy het vliegen
reets te vooren gewoon was geweefl.
§• i r .
Aldus zienwy, in plaats van een haatelyken Worm, een Zomervogel; in
plaats van een kruipend, een vliegend fêhepzel; in plaats van een Infedt, dat
de
fte Heer RSfel heeft van die foott van ïnfé&en en derzelver Eigenfchappen iil zyn Tweede
Veel, handelende van de Hommel en en Wespen, uitvoerig bericht gegeeven.
KLEEiMAN H. ->
B ï