Ï)ER N A C H T -V E I N D E R S , Tab. XVI. — <26 9
:'zé m allen ouderdom eveneens , en dezelfde tekeningen worden, aan de klein- tab."
Jten befpeurd, die wy aan de grootften en volwaflen ontdekken. Dat deze XVI;
-foort, gelyk andere Rupfen - geflachten, vervelt, kan ik meer voor zeer waar-
fchynlyk , dan voor zeker uitgeeven; want, ik voor my ten minde, ik hebbe
mets daar van konnen befpeuren; en geloove derhalve, dat haare afgelegde
huid ongemeen dun en teder moet geweeft zyn; zo dat ze terftond in flukken
gebroken, en, onder den overigen drek, verlooren geraakt moet weezen*.
Lyaldien deze foort van Rupfen zo fterk vermenigvuldigde, als ze uitneemend
.graag in t eeten is; mocht ze onder alle fchadelyke foorten den voorrang wel
hebben Deze dieren vreeten zich menigmaal, als ze goed en overvloedig
voeder hebben, zo dik, dat ze zich naauwlyks konnen beweegen; en dus is ’t
;geen wonder, dat haar gang van natuure zeer traag en langkzaam is.
§ • 2 .
• De ër?nt Vurwe dezer RuPfen, S el>'k ik m 1 hoofd'gezegd hebbe, zee-
.groen, doch by zommigen zo bleek, dat ze veeleer wit fchyne. De K od . die
-met heel groot, en van dezelfde koleur is , zit gemeenlyk wel half onder den
'to s ’ en Ichynt derha vedaar met van afgezonderd te zyn ; hoewel de Rups den-
zelven ook zomwylen , iets uitfteeke , en das deszelfs lid duidelyker laate
v “ , In de,kole“ r van den Kop ziet men een glans, die op de overige huid
.met befpeurd wordt. De vlakte van den Kop is van boven rond, en in dia
mondigheid ftaan twee ronde zwarte vlakken, die uiterlyk volmaakt een paar
Oogen fchynen te weezen. Benevens deze ziet men, by eenige Rupfen ter
yvederzyde nog een ander klein zwart flipje. Dat nu de gemelde vlakken enkel
tot cieraad, en geenszins de Oogen der Rupfe zyn, is buiten twyffel. Want,
ak de Rupfen het geztcht noodig hadden, zou de wyze Schepper voorzeker
alle foorten derzelven met dat zintuig, en de daar toe benoodigde leden, voor-
zien hebben. Doch men befpeurt met alleen aan de meefte Rupfen niets, dat
een zweemzel van Oogen heeft;maar men vindt ook aan die genen, welke dier-
gelyke Oogvormige blinkende vlakjes voor den Kop hebbent niet het minfle
blyki
; mËÈBÊË SmUI WÊ, WÊÈÊÊ §£
de, vervolgens van dag tot dag kleiner wierd ; weshalve ik dacht, dat re Haare «ewoon;
" tukje howsVmet behoufing"^«“ hafrê fo IlT g ^ a am t’ “ “ ' u i j j S K v i f c 660
i • ..................LI 3 - -
|