C l a . v s z s I P a p il io m / m U ju ju v o h l m .
la Z V llJ
■ '1, ' ,-•/ .-.I Y~
Luiten rand is rondsom final, met een geel boordzel. Daarop volgt een bree-TAB.VlI.
de zwarte Itreep , die tuflchen twee Oranje-geele golvende linten ïngefloo-
ren is s waar door de zwarte Itreep meer eene rei ruitvormige zwarte vlakken,
dan een enkelvoudige uitgefchulpte Itreep gelykt. De overige grond is meteen
„root getal zwarte vlakken van zo veelerleie gedaanten vercierd, dat ik den
Leezer maar ongeduldig zou maaken, als ik dezelven , zo als ze in de Figuur
aangetoond worden, omltandig wilde befchryven. Het ly f van onzen Vlinder
is van boven met zeer korte Oranje-geele hairtjes begroeid. Ten opzichte der
Vleugels moet ik dit weinige nog zeggen, dat de achterlten altoos iets donke-
rer van koleur zyn dan de voorften; en dat by eenige dezer Vlinders de Voorvleugels
volkomen zwarte aderen hebben, het welk hier een regelmaatig kenteken
des Mannelyken Geflachts is. Doch de tegenwoordige Figuur is de afbeelding
van een Wyfje. Deze Vlinders houden zich meelt, zo als ook de
Rupfen, daar ze uit voortkomen, in de Wouden o p , en haaien hun Voedzel
uit allerleie Bloemen. In ’t vliegen zyn ze zo behendig niet als de anderen dezer
ClalTe; en dewyl hunne Vleugels ongemeen teder z y n , zal men zelden een
dezer Vlinders vangen zonder de Vleugels te befchadigen, Z y genieten de
zoetheid des levens niet langer dan de warmte des Zomers duurt." Men noemt
ze de.Diiitfche Pnerlemoer Capel.
H e t g e z e l l ig e , zw a r t e : , b r u in -g e ftr e ep tè en gehoornde Doorn-
ii i i bott. pn dpsf.pJh neran de rin p tot in een V linder.
§, i.
elyk men alle Rupfen, die tot deze Clafle behooren , den gantfchen Zo- T ab.
V J mer door kan vinden , zo is ook de tegenwoordige aan geene Maand ge- VUL
bonden. Want naar maate de warmte, in ’t Voorjaar, eer of laater aanvangt,
komen ook deze Vlinders, die den gantfchen Winter over in het Poppe - vlies
verborgen en leevend gebleeven z y n , vroeger o f fpader te voorlchyn. Ook
doet ’er zeer veel to e , of de overwinterde Poppen op eene plaats hangen,
daar de ZonneRraalen, uit hoofde van de vrye en open lucht, haar. eer en be,
ter befchynen konnen , dan, of ze in koele of befchaduwde hoeken verborgen
zyn, daar ze de koeüerende warmte der Zonne langzaamer en in geringer
graad ondervinden. Want in ’ t eerfte geval kruipen de Vlinders terftond uit
hun V lie s , als ’er maar eenige warme dagen geweell; zyn , ja dikwyls als het
nog koud i s : doch in het tweede geval wordt ’er meerder tyd toe vereifcht.
Zo ras nu deze Vlinders ter volkomenheid geraakt z yn , en vliegen konnen ,
is, gelyk ik meermaals gezegd hebbe, eene hunner eerfte verrichtingen , dat
ze paaren, zich vermengen, en de Wyfjes kort daar na hunne Eieren leggen.
Vermits nu in diervoege het eene broedzel der Eieren altoos vroegtydiger dan
het andere gelegd wordt, zo ontftaat ook daar uit,dat het eene broedzel eerfl